De honden in het Jappenkamp

Door Marjan Bruinvels

‘Het is in uw eigen belang’, schreef de Jap, ‘u wordt ter bescherming opgesloten in omheinde wijken’. We kregen aanwijzingen, wat wel en niet mocht worden meegenomen naar de ‘beschermde’ wijk. Ik weet niet meer of er ook iets over huisdieren werd vermeld, maar het leek evident dat je die in zo’n situatie maar beter niet kon meenemen. Wij hadden katten, kippen en eenden, die een liefderijk(?) onderdak vonden bij onze bedienden. Maar veel vrouwen dachten er anders over en sleepten hun huisdieren mee, het kamp Tjideng in.

Het wekte dan ook geen verbazing dat na enkele weken het bevel kwam, alle huisdieren te komen inleveren. Zuchtend voldeden de meeste families hieraan en brachten hun dieren naar de poort. Het lijdt geen twijfel of de honden en konijntjes verdwenen, bij de heersende voedselschaarste, in een smakelijk Japans schoteltje.

De kampcommandant, Sonei () was van een koppel volbloed Duitse herders dusdanig gecharmeerd, dat hij ze voor zichzelf behield. Een deel van zijn waanzinnig gedrag (Sonei bleek maanziek) bestond hierin, dat hij deze honden voederde voor de kamppoort. Vlak voor onze hongerige oogjes serveerde hij beide prachtdieren hoogstpersoonlijk enige door zijn kok gebakken spiegeleieren met vlees; ik vond het maar raar eten voor een hond en had het wat graag zelf gehad.

Opa Vrolijk, een tachtigjarige, vitale man met een spierwitte haardos en baard, bezat ook een herdershond, waar hij zeer aan gehecht was. Hij had de hond nodig, want Opa Vrolijk was weduwnaar en nagenoeg blind, en de hond leidde hem veilig door het kamp. Een aantal goedwillende dames ging met het Nederlandse kamphoofd naar Sonei om te bepleiten dat Opa Vrolijk bij wijze van uitzondering zijn huisdier mocht behouden. En het wonder geschiedde: Sonei stemde toe.

Enige maanden later had hij zich echter bedacht en Opa Vrolijk moest alsnog zijn herder komen inleveren. Tranen stonden in zijn ogen toen hij zijn kameraad op de vrachtauto tilde. Drie weken later was Opa Vrolijk dood. Het verhaal gaat dat ook de hond niet meer at en van verdriet is gestorven, maar hierover ontbreken de harde feiten.

Sommige dames waren zo onverstandig geweest om hun hondjes, vooral als ze klein en stil waren, stiekem te behouden. Maar natuurlijk werd er geklikt, er volgde een razzia en alle achtergebleven dieren, in mijn herinnering van een achtjarige, overwegend witte poedeltjes, werden alsnog geconfisqueerd. Maar de Jap zou ons wel mores leren! De voor hem verbazingwekkende ongehoorzaamheid van de Nederlandse vrouwen moest worden afgestraft. Voor de verzamelde menigte op appèl werden de hondjes één voor één aan de takken van een kersenboom opgehangen. Het was gauw gebeurd. We moesten wel kijken, want als je je ogen sloot kreeg je een klap. Daarna was het stil in het kamp. Alleen de krekels zongen nog hun liedje.