De Latihans

Een aantal werkkampen buiten de burgerinterneringskampen: Latihans genoemd, zijn pas gedurende 1944 door de bezetter ingesteld. Ex-burgergeïnterneerden noch krijgsgevangen POW’s hebben weet van deze werkkampen. Deze Latihans hebben een eigen voorgeschiedenis omdat er met name Indo-Europese of Indische Nederlanders bij betrokken zijn geweest. Ook hun ervaringen waren ernstig. Ex-werkkampjongens uit deze Latihans zijn sinds 1994 bezig voor zichzelf op te komen. Zo hebben zij om hun belangen te dienen bijvoorbeeld een stichting opgericht. Er bestaat echter een hiaat in de kennis van kampkinderen. Zij weten pas sinds kort iets meer van de ‘buitenkampsituatie’ waar afgezien van een ernstig hongerjaar (1944) ook door jongens in Latihans, of in goedangs2 of benkels3 gedwongen arbeid voor de Japanse oorlogsindustrie moest worden verricht. Daarbij moet wel opgemerkt worden dat Latihans niet hadden kunnen ontstaan zonder een anti-Nederlands tevens raciaal beleid van de bezetter.

Het Kaoem Indo-beleid van de bezetter

Toen de Japanse legers na 8 maart 1942 Indië bezetten stond het opperbevel (de Gunseikanbu) globaal gesproken twee zaken voor ogen, het grondstoffenbeleid moest volledig aan de Japanse Oost-Aziatische Welvaartssfeer ten goede komen en de Indo-Europese bevolking moest aan dit beleid meewerken, zich ermee solidair verklaren en in de Indonesische samenleving assimileren. Voor Europeanen was geen plaats in de samenleving, hoewel op economisch vitale plaatsen zoals op ondernemingen en ziekenhuizen, Europese leidinggevenden eerst nog gehandhaafd werden.

Het Kaoem-Indo beleid van de bezetter – geadviseerd door Dahler – wilde de loyaliteit van Indo-Europeanen nagaan en vastleggen. Daartoe werden circa januari 1944 gele registratiekaarten uitgegeven door het Oeroesan Kaoem Indo bureau van het Japanse civiele bestuur, ook ‘Kantor Dahler’ genoemd. Om vat op de bevolking te krijgen, werden op die kaarten twee vragen gesteld:

vraag 1
Erkent gij te behooren tot de samenleving van het Aziatische ras?
vraag 2
Hebt gij voorgoed afstand gedaan van het af (later aan-) hankelijkheidsgevoel aan de Nederlandse Regering?

Men kon dus Ja/Ja, Nee/Nee, of Ja/Nee, Nee/Ja antwoorden.

De tweede vraag had alles met de aanhankelijkheid aan de koningin te maken. Toch kon men ook Ja/Ja antwoorden zonder dat men direct de aanhankelijkheid met het koningshuis wenste. Velen wisten dit niet. Men kreeg drie keer gelegenheid het antwoord te veranderen. Deze registratie is niet los te zien van de schrijnende werkloosheid die buiten-kampmensen tijdens de Japanse bezetting trof. Zeer veel gezinnen waren aan lager wal geraakt en men leefde meest van rombengan4 . Men noemde deze (deels werkloosheids)registratie, de “Ja/Nee-daftar”.
Ten behoeve hiervan werden eerst kaarten uitgereikt, die daarna gealfabetiseerd en tenslotte op lijsten geregistreerd werden. De kaarten wekten veel beroering in de Indische samenleving omdat eerst aanhankelijkheid stond waar later afhankelijkheid bleek te moeten staan. Die termen waren namelijk niet door de bezetter maar door de (pro-Japanse) Dahler bedacht. Ofschoon het hoofd van het Japanse Civiele bestuur (in Midden Java) kolonel Kato geen pressie (zei te) beoog(d)e(n), oefende het bestuur van de Kaoem Indo die pressie via angst-aanjagen, wel uit. Zo vulden Ja/Nee-stemmers de derde maal toch weer Ja/Ja in en omgekeerd. Bovendien arresteerden in Midden-Java kenpetai-leden propagandisten die Indo-Europeanen adviseerden Nee/Nee te stemmen; dus om niet het Aziatische burgerschap te accepteren. Uit een dergelijke arrestatie is in een aantal gevallen marteling, zelfs overlijden na ontbering en marteling voortgekomen.

De Werkverschaffing5

Toch was alles begonnen om Indo-Europeanen aan werk te helpen. Er was bijvoorbeeld een Indo-armenfonds, men kon gelden opnemen, er werd naar percelen gezocht waarop Indo-Europeanen iets konden verbouwen en beter gesitueerde Indo’s betaalden contributie voor Indo-armencomitee’s. Ook werden Latihans georganiseerd, de eerste in juni ’44, de tweede kort daarop.

Zo kreeg een Indo-Europeaan van de Japanner die in Midden-Java de Seinandan onder zijn gezag had, bevel om een lijst van jongens samen te stellen in de leeftijd 17-25 jaar. Als de lijst klaar was, moesten de jongens zich op een dag kort daarna met een ransel op de rug op een plein verzamelen. Het verzamelen van namen kwam neer op ronselen, want er was geen sprake van vrijwilligheid en tegenstribbelen werd zwaar gestraft. Leverde de Indo-Europeaan geen lijst in, dan kwam ook hij voor straf in aanmerking en gevolg was dat een Indonesiër het ronselwerk te doen kreeg.

De werkverschaffing bestond uit enkele maanden zwaar houtkapwerk ten behoeve van de oorlogseconomie. De gerooide bomen waren bestemd voor houtskool, benodigd voor de treinenloop van de oorlogseconomie. De positie van deze Latihan-jongens was niet benijdenswaardig want tijdens het werk werden ze door Indonesische jongeren vaak bekogeld met stenen. Ernstiger was dat de nu aangestelde Indonesische leiders de Indo-jongens vroegen of ze anti-nippon waren en bij bevestigend antwoord dit doorgaven, waarna de Latihan werd opgeheven en de inkomsten (met het zware werk) kwamen te vervallen.

Een Indo-Europese vertelt over haar ervaringen (brmp467):

In september ’44 werden jongens opgepakt en in verschillende politie-sekties ondergebracht. Het was vreselijk om erlangs te komen en ze achter de tralies te weten. Na enkele dagen vroeg een vriendin mij om mijn jongens alsnog te overreden om Ja/Ja te zeggen [ze te overreden] Wat heeft U eraan zulke jongens van 15 of 16 jaar te laten verkommeren? vroeg zij En toen twee agenten enkele dagen later bij het krieken van de dag ze ophaalde en ik ze zag vertrekken bad ik: “Vader, Gij weet dat ze niet anders konden, sta hun bij …” Na berichten dat de jongens in een bepaalde (politie)sektie waren gebracht ging ik een half uur later gekleed naar dat adres, waar het zwart van de mensen stond. Ik kreeg een dof gevoel en vroeg me af: “Hoe groot zal dit offer zijn dat deze kinderen brengen uit liefde voor de Koningin?” De mensen die de kampen in moesten hebben ze dgl vragen niet gesteld. Ik zag ook zieke jongens per betja (met matras) aanvoeren. Bij een oud Indo-Vadertje stroomden de tranen over zijn wangen. Even later werden de jongens in vrachtwagens afgevoerd.

Bij zo’n Latihan werden soms wel tweehonderd jongens opgeroepen, die van alles op te knappen kregen. Na of voor het kappen van bomen werd op bevel van Japanse commando’s geëxerceerd. Een ander meldt: “Nadat ik van de tweede latihan terugkwam kreeg ik na tien dagen weer een oproep voor een Latihan in Lawang. De jongens die niet gingen werden gewaarschuwd: Bij niet opkomen zou de politie ingrijpen. Toen ik werd opgeroepen voor de 3e latihan werd ik door de politie opgehaald.”

De Dampit-affaire

Een beruchte Latihan was die te Dampit bij Soember Gesing. Hiermee had de Kaoem Indo weinig te maken. Eind 1944 verwerden de oorspronkelijk als tewerkstelling bedoelde Latihan-projekten tot gevreesde instellingen veelal onder leiding van Japanse commandanten, die niet als in de interneringskampen gebeurde, een werkleider over de jongens aanstelde. Na de tewerkstelling te Soember Gesing bij Dampit vond eerst vrijlating plaats met direct daarop volgend arrestatie en opsluiting in de gevangenis. De detentie duurde drie maanden.

Ook in Soember Gesing waren geen medicijnen. Horloges of andere waardevolle eigendommen werden afgenomen. Er was gebrek aan voedsel en water en men kreeg van Indonesiërs zware straffen voor gefingeerde vergrijpen. Eén van die vermeende vergrijpen was het spelen met licht. Zoiets, in een periode dat de bezetter zich wegens de gekeerde oorlogskansen, aan Java’s Oostkust, ernstig bedreigd voelde, bracht ongehoorde repressies met zich mee. Zo werd bij ondervraging naar het geven van (vermeende) lichtsignalen gefolterd. Hierna volgde een bekentenis en tenslotte executie van 13 jongens.

Na de bekentenissen, ging de bezetter in de Oosthoek ervan uit dat er een “geheime illegale groep” bestond. Bij de lichtsignalen zou het dan gaan om het oefenen van antwoorden aan geallieerde vliegtuigen die zoals de Japanner verwachtte eerst de Oostkust zou attaqueren. Zo zijn 13 onschuldige jongens voor de Japanse krijgsraad op 5 juli 1945 tot de doodstraf veroordeeld. Tijdens de verhoren in de Lowokwaroe-gevangenis waren de werkomstandigheden te Dampit zeer slecht. Gebruik van water was verboden, drinkwater moest uit de vervuilde sloot geschept worden. Straffen (knielen in de zon op grint etc.) werden vaak toegepast. De voedselsituatie was zo slecht dat van de 250 jongens er vaak slechts 40-50 konden werken. Na de Japanse Krijgsraadvonissen op 15 juli 1945 werden deze 13 jongens bij Poedjon geëxecuteerd. 26 jongens kregen levenslang, drie jongens 15 jaar en acht jongens 7 jaar gevangenisstraf. De gevangenen kwamen in Ngawi of Ambarawa terecht.

De rol van de kenpetai (kpt) bij de Dampitaffaire

De kpt-actie Malang was bij deze zaak gericht op opsporing van illegale activiteiten uit voorzorg van geallieerde landingen aan de Oostkust. De Japanse Krijgsraad trok na een interne competentiestrijd de zaak aan zich zodat berechting te Malang plaatsvond. Deze kpt-groep kreeg later een relatief milde straf omdat martelingen veelal door (gepreste?) Indonesiërs waren uitgevoerd.

W. Rinzema

Bronnen

  • I.J. BrugmansNederlands-Indië onder Japanse Bezetting, (p. 476)
  • J. ZwaanJapans Intermezzo dl 2
  • drs. B.R. ImmerzeelGegevens uit verbalen over de Dampit-affaire CAD-MvD VAI o.a. nrs. 589/K/ODO, Sb 667/R.H., RI 398 in omloop gebracht als rapportage ten behoeve van de Stichting Strafkamp Dampit.

Opmerkingen

  1. Latihan = oefening of opleiding 
  2. Goedang = provisiekamer 
  3. Benkel = werkplaats 
  4. Rombengan = handel van uitdragersrommeltjes. Bij deze gestage verpaupering speelde werkeloosheid én prijssteiging tot het tienvoudige een rol. 
  5. Al op 1 april 1942 eindigde het uitbetalen van pensioenen. Er waren 40.000 burgerpensioentrekkers, waaronder 20.000 inheemsen, voorts 46.000 militaire pensioentrekkers waaronder circa 30.000 inheemsen.