Gevolgen Japanse bezetting voor de Nederlands Indische Samenleving

Op 8 maart 1942, op de dag af vijftig jaren geleden, capituleerde de Nederlands-Indische regering te Kalidjati voor de Japanse overmacht. Java viel daarmee in Japanse handen, in precies drie maanden, Japan was immers op 8 december 1941 de oorlog begonnen met de aanval op Pearl Harbor, kwam zo een einde aan het oude Nederlands-Indië.
Wij weten wat voor enorme gevolgen de Japanse bezetting heeft gehad. Zij was een keerpunt, een wending in het bestaan van allen die haar ondergingen. Ook volgende generaties hebben haar invloed ondergaan. In hoever hebben de Nederlanders in Indië, onze ouders en grootouders dus, die wending kunnen voorzien?

Grote gebeurtenissen, zegt het spreekwoord, werpen hun schaduwen vooruit.
Ik betwijfel dat. De ineenstorting van de Sovjet Unie vorig jaar kwam voor bijna ieder van ons als een volslagen verrassing. Zo ging het ook met de ineenstorting van de grote koloniale rijken, het Britse en het Nederlandse, in Zuid-Oost-Azië begin 1942.

Maar weinig Nederlanders hebben dit zien aankomen. Het was bekend, dat Japan het had gemunt op de aardolie van Nederlands-Indië, in feite is het daarom ook de oorlog begonnen, en dat Nederland zich niet alleen zou kunnen verdedigen tegen een Japanse aanval. Het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger was niet meer dan een politiemacht; het telde op oorlogssterkte nauwelijks 65.000 Europese en inheemse militairen. Dat was nauwelijks een kwart van het Nederlandse leger, dat in mei 1940 de Duitsers het hoofd moest bieden. Overigens was dat minieme Indische leger een overtuigend bewijs van de pax Neerlandica die in de laatste vooroorlogse jaren in Indië heerste. In een onmetelijk gebied van Sabang tot Merauke of op de kaart van Europa van Ierland tot de Kaukasus, bewoond door 65 miljoen mensen, wist het koloniaal bestuur zich met een minimum aan machts-middelen staande te houden.

De Nederlanders in Indië, van hoog tot laag, van gouverneur-generaal Jhr. Tjarda van Starkenborgh Stachouwer tot de kleine boeng, vertrouwden erop dat zij bij een Japanse agressie wel door de Amerikanen en Engelsen beschermd zouden worden. Bovendien hield de Indische regering het nauwelijks voor mogelijk, dat Japan, dat al jaren in oorlog was met China, ook nog een grote oorlog tegen het machtige Amerika en Engeland zou durven beginnen. Tenslotte was er de overtuiging, niet zo vreemd natuurlijk voor een koloniaal bestuur, dat het Westen superieur was, dat Japanse militairen op het slagveld de minderen zouden zijn van eigen militairen en die van de Westerse bondgenoten.

Zouden de Japanners, die suggestie werd inderdaad in Nederlands-Indische kranten uit die tijd gedaan, met hun slechte ogen wel in staat zijn hun ingewikkelde oorlogsvliegtuigen, de Zero’s, goed te besturen? Nu dat bleken zij wel te kunnen. De Amerikanen moesten het hoofd buigen in de Filippijnen, het onneembaar geachte Singapore viel in het midden van februari, de slag in de Javazee met een overmachtige vijand in de lucht, werd een eervolle maar verpletterende nederlaag voor een in hoofdzaak Nederlands vlooteskader. Op 1 maart 1942 begon de Japanse invasie van Java. Drie en een half jaar is Japan op Java en elders in de Indische archipel, alleen een deel van Zuidwest-Nieuw-Guinea bleef onbezet, heer en meester geweest.

Pas op 29 september 1945 landden de eerste Geallieerde troepen, Britse en Brits-Indische militairen, op Java. Die Japanse bezetting heeft vijf belangrijke gevolgen gehad, waarvan de sporen nog tot op de dag van vandaag merkbaar zijn.

  1. Bestuur weggevaagd

    In de eerste plaats werd bij het begin van de Japanse bezetting het Nederlands bestuur totaal weggevaagd. De Nederlandse bestuursambtenaren mochten blij zijn dat zij er het leven van afbrachten en velen deden dat niet. De illusie van de meeste Nederlanders in Indië, dat zij onder Japans militair toezicht zouden kunnen doorwerken, dat er dus weinig in hun dagelijkse leven zou veranderen, zoiets was de Fransen in Indo-China overkomen en ook de meeste Nederlanders in Nederland zelf,  zeker tijdens de eerste oorlogsjaren, leidden een tamelijk normaal bestaan, was al spoedig voorbij. Al spoedig verdwenen ongeveer honderdduizend Nederlandse burgers, mannen, vrouwen en kinderen, in Japanse interneringskampen. Zij werden letterlijk van huis en haard verdreven, beroofd van bijna al hun bezittingen. En anders dan bij de internering van bijvoorbeeld Britse onderdanen door de Japanners elders in Azië het geval was, werden ook families van elkaar gescheiden. Dan waren er nog een ruim 40.000 Nederlandse militairen die krijgsgevangen werden gemaakt en voor het merendeel van Java werden weggevoerd naar kampen in Thailand en Birma, om te werken aan de beruchte dodenspoorlijn, en naar Japan.

  2. Japanisering samenleving

    In de tweede plaats vond onmiddellijk een grondige Japanisering van de samenleving plaats. Alles wat aan Nederland of het Nederlands en Engels herinnerde, werd uit het dagelijkse leven gebannen. Batavia werd omgedoopt in Jakarta. Japans werd een verplicht vak op de scholen. Er waren overigens nauwelijks onderwijzers te vinden die het geven konden. Het gebruik van het Nederlands was streng verboden. Dat heeft het onverwachte gevolg gehad dat het Indonesisch als voertaal in beschaafde kringen zich juist in die oorlogsjaren sterk ontwikkeld heeft, omdat tienduizenden Indonesische intellectuelen die gewend waren Nederlands te spreken op Maleis moesten overschakelen.
    Zelfs de jaartelling werd Japans, van 1942 belandde men in het jaar 2602, de plaatselijke tijd werd Tokio-tijd, wat betekende dat de zon anderhalf uur later op- en onderging.

  3. Economie ondergeschikt

    In de derde plaats werd de economie van Nederlands-Indië ingeschakeld voor en totaal ondergeschikt gemaakt aan de Japanse oorlogsinspanning. Op grote schaal werd bijvoorbeeld rijst gevorderd door de Japanse bezetter. Het voorspelbare gevolg was dat de Indonesische bevolking, vooral die van het overbevolkte Java, in de diepste ellende werd gedompeld. Aan alles, voedsel, kleding, eerste levensbehoeften, ontstond gebrek. Er is in de Japanse kampen, vooral in het laatste oorlogsjaar, veel honger geleden maar ook daarbuiten. Voor het eerst in meer dan honderd jaar bleef het geboortecijfer op Java achter bij het sterftecijfer, nam de bevolking niet langer toe maar ging zij in aantal achteruit. Daarnaast werden honderdduizenden dwangarbeiders, de “romoesja’s” geronseld voor de Japanse oorlogsinspanning. Tezamen bijna een half miljoen. In een gebied dat zich uitstrekte van Birma tot Nieuw Caledonië, voorbij oostelijk Nieuw-Guinea, werden zij te werk gesteld en zij stierven onder de meest erbarmelijke omstandigheden als vliegen.

    Het dodencijfer onder de Nederlandse en Geallieerde krijgsgevangenen, die ook dwangarbeid moesten verrichten, in strijd overigens met alle, maar niet door Japan bekrachtigde conventies van Genève was dramatisch hoog: 20% in drie jaar (tegen zo’n vier procent verliezen onder Engelse en Amerikaanse krijgsgevangenen in Duitse kampen) maar hoger nog was het aantal en het percentage Indonesische dwangarbeiders dat om het leven kwam. Hun naamloze graven overdekken Zuid-Oost-Azië.

  4. Vorming Indonesië mbv. Islam

    In de vierde plaats heeft de Japanse bezetting het huidige Indonesië mede helpen vormen doordat het de Islam de wind in de zeilen gaf. Het Nederlands koloniaal bestuur voor de Tweede Wereldoorlog had zich altijd tegenstander getoond van het toekennen van politieke macht aan de Islamitische leiders. De Islam mocht vrijelijk beleden worden maar zij moest uit de politiek geweerd. Die uitgangspunten van het Nederlandse beleid waren al aan het begin van deze eeuw door de bekende Leidse hoogleraar Snouck Hurgronje geformuleerd. Maar de Japanners dachten hier anders over. Zo brachten zij alle Islamitische stromingen in één partij tezamen, de Masjumi, die lang als grootste partij ook in het onafhankelijke Indonesië een belangrijke rol heeft gespeeld. Het scheelde dan ook niet veel of Indonesië had zichzelf in 1945 tot een Islamitische staat uitgeroepen. En zoals U weet, die strijd om de politieke macht in Indonesië is nog steeds niet helemaal uitgewoed. De enige werkelijke bedreiging voor Suharto’s Orde Baru ligt in de Islam.

  5. Stimulans Indon.nationalisme

    In de vijfde en laatste plaats heeft de Japanse bezetting van Indië een enorme stimulans gevormd voor de verdere ontwikkeling van het Indonesisch nationalisme. De door Nederland geïnterneerde nationalistische leiders, zoals Soekarno, Hatta en Sjahrir, werden door de Japanners op vrije voeten gesteld en werkten ook ten dele samen met hen. Dat gold vooral voor Soekarno die een warm bewonderaar van Japan was en lang, veel langer dan bijvoorbeeld Hatta, geloofd heeft in een Japanse eindoverwinning.

allefotos_3-LuciferdsVerzameling18stGrootHij werkte mee aan het werven van de romoesja’s en bedreef in zijn redevoeringen onvervalst Japanse oorlogspropaganda. Hij weddedus op het verkeerde paard. Toch heeft men hem dat in Indonesische kringen na afloop van de oorlog nooit echt kwalijk genomen, omdat de meeste Republikeinse Indonesiërs overtuigd waren van de oprechtheid van zijn streven naar een onafhankelijk Indonesië, zelfs als daarvoor de hulp van de duivel, in dit geval dus Japan, moest worden ingeroepen. Japanse beloften hebben tenslotte het directe onafhankelijkheidsproces in Indië in gang gezet. Het was een race die gelopen werd tegen de klok.
(Aanvankelijk voelden de Japanners er weinig voor om aan het bezette Indië een zekere mate van onafhankelijkheid te verlenen. Zij hielden de grondstoffen van het rijke eilandenrijk liever voor zichzelf. Maar in september 1944 veranderde de Japanse houding. De voortdurende nederlagen tegen de Amerikaanse marine en luchtmacht maakten vooraanstaande Japanners duidelijk dat zij de oorlog gingen verliezen. In september 1944 verklaarde een nieuwe Japanse minister-president, Koiso, dat “Oost-Indië” onafhankelijk zou worden. Daarbij werd nog in hoofdzaak gedacht aan het dichtbevolkte en economisch weinig interessante Java).

1e stappen vorming Indonesië

Pas in mei 1945 – Japans bondgenoot Duitsland was toen al verslagen – mocht de Indonesische vlag worden getoond, het Indonesische volkslied ten gehore worden gebracht, en dan alleen nog maar op Java.
(Toen kwam ook te Jakarta een comité bijeen dat de onafhankelijkheid van Indonesië moest gaan voorbereiden. Soekarno speelde hierin een hoofdrol. Hij hield zijn bekende Panca Sila-rede, op 1 juni 1945, die nog steeds de Indonesische staatsfilosofie is, en een maand later was ook een Indonesische grondwet gereed, die ook nog steeds in het huidige Indonesië van kracht is. Maar de Islam werd, mede door toedoen van Soekarno, géén staatsgodsdienst en Indonesië geen Islamitische staat.)

Op 7 augustus 1945, één dag na de Amerikaanse atoombom op Hiroshima, die overigens geen dag te laat kwam, werd de voorlaatste stap gezet met de aankondiging door de Japanse bezettingsautoriteiten van de instelling van een comité, dat de onafhankelijkheid daadwerkelijk moest voorbereiden. Het vervolg is bekend. Een week later, op 15 augustus 1945, capituleerde Japan en twee dagen later riepen Soekarno en Hatta de Indonesische onafhankelijkheid uit.

In Nederland werd in en na 1945 deze Indonesische republiek als een Japans maaksel gezien, Soekarno als een soort Indonesische Mussert. Praten met hem zou, zo zei een Nederlandse minister in de Tweede Kamer in oktober 1945, “even onwaardig als onvruchtbaar zijn”. Het comité “Indië in nood, geen uur te verliezen” voerde de pakkende leus: “Wilt gij Hitler terug, wilt gij Mussert terug? Waarom zoudt ge dan 70 miljoen Indonesiërs aan Soekarno uitleveren!”

Hoe begrijpelijk deze reacties ook waren, het zou onjuist zijn in de Indonesische Republiek een Japans bedenksel te zien. Daarmee wordt immers onrecht gedaan aan de oprechte nationalistische gevoelens die al lang voor de Tweede Wereldoorlog bij vele, zeer vele, Indonesiërs leefden. Ook zij die volstrekt loyaal waren aan de Nederlandse zaak, zoals de Javaanse minister in het Nederlandse oorlogskabinet te Londen, Soejono, een zoon van hem kwam in het Nederlandse verzet tegen de Duitsers om het leven, gaven blijk van hun overtuiging, dat ook Indonesië na de oorlog vrij moest worden. “De drang naar vrijheid is elk volk aangeboren”, zei Soejono in de Ministerraad te Londen, toen einde 1942 daar de bekende 7 december rede van Koningin Wilhelmina besproken werd. “Komt Nederland vrij, dan ook Indië vrij…. Wat Gij Uzelf toewenst, moet Gij ook anderen aandoen”. Deze uitspraken zijn met duizenden andere te vermeerderen.

Historie ontwikkeling van Indonesische losscheuring

De losscheuring van Indonesië van Nederland, zo kunnen wij bijna een halve eeuw later vaststellen en laat het ons tot op zekere hoogte een troost zijn, was een onvermijdelijke historische ontwikkeling. Voor de oorlog hadden de Nederlanders die ontwikkeling zoveel mogelijk vertraagd. Om drie redenen.

Ten eerste waren zij er heilig van overtuigd, dat Nederland, de Nederlandse economie, het nooit zonder Indië zou kunnen stellen. “Indië verloren, rampspoed geboren”, was de leus.

Ten tweede waren zij er oprecht van overtuigd, dat Indië zijn bevolking Nederland en de Nederlandse leiding nog generaties lang niet missen konden. Zonder Nederland, zo meenden zij zou een onafhankelijk Indië tot chaos en anarchie vervallen. Leiders van het type Soekarno zouden alleen hun eigen belangen najagen. De loop der geschiedenis heeft hen in dit opzicht niet geheel in het ongelijk gesteld. Ten slotte, zo vreesden zij, zou Indië, als het door Nederland werd losgelaten, een gemakkelijke prooi worden van andere sterkere landen, zoals Japan.

In de derde plaats was Nederland zich van zijn zwakke militaire machtsbasis in de Indische archipel bewust. Ook dat dwong tot voorzichtigheid bij het aanmoedigen van processen en gevoelens zoals de nationalistische, die maar al te gemakkelijk onbeheersbaar konden blijken te zijn.
Grote volken, zei de bekende koloniale bewindsman Welter eens, kunnen wanneer zij een fout maken, de bladen van het geschiedenisboek terugslaan, maar kleine volken kunnen dat niet. Die laatste vrees hadden de Japanners niet. Toen zij zich eenmaal van Indië hadden meester gemaakt, vestigden zij er een terreurregime, ook ten opzichte van de Indonesische bevolking. Een schrikbewind dat door honderdduizenden Japanse soldaten werd geschraagd. Ook in het huidige Indonesië boezemt Japan trouwens wel vrees en ontzag maar geen sympathie in. De Japanners durfden daarom experimenten met de nationalistische beweging wel aan, zeker als haar leiders van het type Soekarno bereid waren als tegenprestatie de Japanse oorlogsinspanning te steunen. Daarbij was hun benadering, ook vanuit hun positie van kracht, een geheel andere dan die van de Nederlanders die uit een positie van zwakte opereerden.

Het Nederlandse bestuur wilde voor alles rust en orde, de Japanners zagen er geen been in de Indonesische volksmassa te mobiliseren als dat in hun kraam te pas kwam. Zo organiseerden zij ook allerlei militaire en paramilitaire bewegingen die moest helpen een Geallieerde aanval af te slaan.

Vooral de jeugd werd aangespoord zich daarbij aan te sluiten. De wind door de Japanners gezaaid, zwol na de oorlog aan tot een storm, die het Nederlandse gezag, ondanks alle verwoede pogingen het te herstellen, heeft weggeblazen. Het bleek onmogelijk met militaire hand de vooroorlogse rust en orde te herstellen.

Slachtoffers dekolonisatieconflict

Van dat dekolonisatieconflict zijn vooral de Indische Nederlanders, waarvan de families soms al generaties lang in Indië woonden, het slachtoffer geworden. Zij hadden tijdens de oorlog de mogelijkheid gehad buiten de Japanse interneringskampen te blijven. Velen van hen hebben die mogelijkheid overigens niet willen benutten. Maar als duidelijk pro-Nederlands en pro-Geallieerd leidden zij buiten de kampen een hachelijk en onzeker bestaan. Hoe hachelijk en hoe onzeker is gebleken tijdens die tragische maanden van de bersiap-tijd, van september tot december 1945, toen duizenden van hen, met Ambonese, Menadonese en andere pro-Nederlandse groepen, het slachtoffer werden van een door ongecontroleerde Republikeinse strijdgroepen uitgeoefende terreur. Maar ook na 1945 is het lot van vooral Indo-Europeanen, zoals men hen toen nog placht te noemen, zwaar geweest.

De totok-Nederlanders die uit de kampen kwamen – 13% van hen heeft de oorlog overigens niet overleefd – zagen hun bestaan vaak ook ontregeld en afgebroken, maar zij konden dikwijls in het oude moederland zonder al te grote problemen weer aan de slag komen. Menig voormalig Nederlands-Indisch bestuursambtenaar heeft bijvoorbeeld na de soevereiniteitsoverdracht een mooie carrière in het Nederlandse ambtelijke apparaat gemaakt.
De Indische Nederlanders, die hier tenslotte in vele tienduizenden naar toe kwamen, hadden het in dat koude en weinig gastvrije Nederland, dat vaak totaal vreemd voor hen was, vele malen moeilijker. In het na-oorlogse Nederland bestond er ook weinig belangstelling voor het leed dat veel Nederlanders en Indische Nederlanders in Indië tijdens en na de oorlog hadden ondergaan. Nederland had genoeg aan zijn eigen oorlogsellende tijdens de vijf jaren van de Duitse bezetting en stelde geen belang in de ellende van anderen. Zo heeft het tientallen jaren kunnen duren voordat het schromelijk onrecht, dat tijdens de oorlog tegenover bepaalde groepen in Indië was gepleegd, althans voor een klein deel, door latere Nederlandse regeringen werd goedgemaakt. Ik denk dan bijvoorbeeld aan de weigering om de salarissen uit te betalen van Indische ambtenaren en militairen in de kampen.
Pas in 1981 kwam de zogenaamde Uitkeringswet Indische Geïnterneerden tot stand op grond waarvan in totaal ongeveer 300 miljoen gulden is uitgekeerd aan zo’n 40.000 aanvragers, zowel gewezen ambtenaren als particulieren.

Maar wel werd de Japanse keizer Hirohito, voor velen het symbool van het leed dat zij in de oorlog hadden ondervonden, al tien jaar eerder, in 1971, met veel strijkages door de Nederlandse regering in Den Haag, de weduwe van Indië, ontvangen.

Het zou Wim Kan inspireren tot enkele onsterfelijke regels:

En toch leeft er nog altijd een
die het navertellen kan
de geschiedenis kent als geen
de keizer van Japan.

Vijftig jaar zijn voorbij gegaan. Zelfs de keizer van Japan kan het nu niet meer navertellen. Vanuit maatschappelijk en economisch oogpunt is de integratie van de 300.000 Nederlanders en Indische Nederlanders die na de oorlog, vaak voor de eerste keer in hun leven, naar het oude moederland trokken, wonderwel geslaagd.
Op eigen kracht zijn zij daarin geslaagd, want in de jaren vijftig en zestig bestond er nog geen minderhedenbeleid zoals thans het geval is. Dat neemt niet weg dat velen van hen en van ons met weemoed terugdenken aan het prachtig rijk van Insulinde dat zich slingert om de evenaar als een gordel van smaragd.

Toespraak van Prof.dr. C. Fasseur tijdens de 8 maart 1992 herdenking in Den Haag.