Het verhaal van Aldert de Haan

Door Aldert de Haan

Aldert de Haanis geboren op 30 januari 1935 te Den Helder, gepensioneerd marineofficier, gehuwd, twee inmiddels volwassen kinderen en vijf kleinkinderen

Naar Indië
Als baby van nog geen jaar kwam Aldert in 1935 naar Nederlands Indië. Zijn moeder ging haar echtgenoot achterna, die als marinearts daarheen was uitgezonden. Zijn ouders keerden terug naar het land, waar ze hun jeugd hadden doorgebracht als zoon van een rechter resp. dochter van een marineman, vervolgens BPM-employé en later wiskundeleraar aan de Koning Willem III – HBS in Batavia. Voor de oorlog woonde het gezin de Haan in Soerabaja op Goebeng, waar Aldert flauwe maar plezierige herinneringen aan heeft. Kleuterschool, bedienden die hem, zijn zusje en broertje verwenden, tripjes naar Tretes in de bergen, sportdag op de marinekazerne.

Oorlog
Toen de oorlog in Azië uitbrak, namen er nog twee gezinnen intrek in het kleine huisje aan de Javastraat. Er werd een schuilkelder gebouwd in de tuin. Tijdens de bombardementen op de Oedjoeng, waar vader de Haan in het ziekenhuis stond te opereren, zochten de families en de bedienden daarin beschutting met pannen op het hoofd en gummetjes tussen de tanden. Aldert herinnert zich dat levendig.

Na de slag in de Javazee op 27 februari 1942 werd geprobeerd marinepersoneel naar Australië te evacueren. Deels lukte dat, maar het medische transport werd bij Malang onderschept door het Japanse leger en vader de Haan werd krijgsgevangen gemaakt. Hij belandde uiteindelijk in de kampen aan de Birmaspoorweg, waar hij als arts de verschrikkingen in grote mate ondervond.

De marinevrouwen, alleen gelaten en zonder inkomen, stichtten om in levensonderhoud te voorzien een winkeltje in fijne vleeswaren. Op zon- en feestdagen werden ook taarten, risolles en lumpers verkocht. Zonen van onderofficieren verdienden met het rondbrengen van bestellingen in Goebeng e.o een centje bij.

Het kamp in
Omdat vader de Haan in Makassar geboren was, hoefde de familie de Haan niet direct het kamp in. Maar uiteindelijk kwam het er toch van. Ze werden niet opgepakt, er was een opdracht om zich op een bepaalde dag in juni 1943 in de (Darmo)Wijk te melden. Dat gebeurde ook, er was geen andere keuze. Ze werden gehuisvest in de garage van een huis waar nog meer families woonden. Het was eerst nog een “open” kamp, men kon naar winkels etc. buiten het kamp, maar er was ook een pasar die gretig aftrek vond. De voornaamste herinnering aan die tijd is het maken van een kalender voor het jaar 1944. De Japanse jaartelling was ingevoerd, het was inmiddels 2604, maar Aldert’s moeder wilde daar niet aan.

Op transport
Met een van de vele transporten werd de familie de Haan per trein naar Semarang vervoerd. Voor die reis maakte moeder de Haan voor haar kinderen rugzakjes om nog zoveel mogelijk mee te nemen. Het rugzakje van zijn zusje Annego is bewaard gebleven. Aldert toont dat tijdens zijn gastlessen op school. Van die reis vertelt hij ook zijn herinnering aan het gluren door de afgeplakte ramen naar een verlicht perron onderweg, midden in de nacht.
Ze komen terecht in het kloosterkamp Gedangan in de benedenstad van Semarang. Ze worden ondergebracht in een klaslokaal met vele anderen. Op britsen om op te liggen krijgen ze de beschikking over ca 60 cm per persoon. Aldert legt uit hoe op hun 2m 40 de kleintjes tussen hem en zijn moeder lagen. Vraagt de kinderen in de klas te beseffen dat hij dus ongeveer 2 jaar lang elke nacht op ca 10 cm van een van hen heeft geslapen. Aan de andere kant van hem wellicht een andere moeder, een ander kind, misschien wel jonge meid van 20 jaar. Dat ze daar des avonds in hun eigen kamer in hun eigen bed van 90 cm breed maar eens aan moeten denken.
De periode in Gedangan duurde lang, van januari 1944 tot mei 1945. De familie moest een keer verhuizen naar een kamer in de buurt van de hoofdpoort. Ze zagen daar nieuwe transporten gevangenen aankomen; voedsel en stookhout werden binnengebracht en overledenen naar buiten om te worden begraven. De herinneringen betreffen vieze wc’s, smerige gangen en veldjes, maar ook het kloppen van koffie-extract met suiker tot “koffieklop”, dat de maag goed vulde.

Naar Halmahera
Op 5 mei 1945 werd de familie weer op transport gesteld. Aldert herinnert zich een urenlange wandeling in het donker van de vroege morgen over een lange stille landweg. Als 50-er doet hij die wandeling in 1989 over. In drie kwartier loopt hij over een drukke weg met industrie en stinkend verkeer naar de Halmaherastraat in een buitenwijk van Semarang. Die wijk vormde het kamp Halmahera, waar Aldert het meest over vertelt in zijn gastles. De wijk van ca 60 stenen huisjes was gebouwd voor de employés van de Nederlands Indische Spoorwegen. In de huisjes bestemd voor één Javaanse familie werden de gevangenen met 30 á 40 personen ondergebracht. Één kraan en één toilet in de tuin waren uiteraard onvoldoende. De beerput stroomde steeds over en er werden dan ook extra latrines gebouwd. De vrouwen in het kamp moesten die zelf schoonhouden en Aldert’s moeder was belast met de leiding over de schoonmaakploeg. Met enige trots vertelde ze later dat ze Hoofd van de Poepschep was geweest. Ook Aldert kreeg corvee. Hij haalde met vriendjes het vuilnis op langs de huisjes. Met kinderen uit de buurt werd natuurlijk ook gespeeld. Zonder speelgoed, want de moeders hadden dat meestal niet meegenomen bij de spullen, die konden worden dragen. Ze speelden altijd erg braaf, want niet de kinderen maar de moeders werden gestraft als zij of de kinderen iets deden dat de japanners onwelgevallig was, stelen, smokkelen, protesteren, soms zelfs omdat ze niet goed genoeg bogen bij de eindeloze appèls. De straffen waren zwaar, urenlang in de tropenzon staan, afranselingen, opgesloten worden in kleine hokjes, benauwd en erg warm. Er werd gestolen uit de keuken en gesmokkeld door de omheining van het kamp omdat het eten zo karig en slecht was. Elke dag rijst, soms met ongedierte er in, weinig en smakeloos. De pap werd soms met sambal op smaak gebracht.

Er werd in het kamp ook stiekem les gegeven. Als de moeders die onderwijs gaven werden betrapt, wachtte hun ook zware straf.

Man van 10 jaar
Toen hij 10 jaar oud was, werd Aldert de Haan door de Japanners bij zijn moeder weggehaald. Hij kan zich niet herinneren, dat hij dat toen erg vond. Zijn moeder vertelde later, dat zij van hem niet mocht huilen bij het afscheid. Zij huilde inderdaad niet toen Aldert op 23 juli 1945 met een groepje van 50 jongens het kamp uit liep onder leiding van een Japanse soldaat. Zij had voor hem een nieuw hemd en broekje gemaakt uit lakens, die ze ooit naar het kamp had meegenomen. Met ook een nieuw rugzakje en petje vond Aldert het eigenlijk wel een beetje spannend. Later toen zijn kinderen 10 jaar waren en nu hij kleinkinderen heeft van die leeftijd, beseft hij welk een vreselijke ervaring dat voor zijn moeder moet zijn geweest. Zij wist op dat moment nog niet, dat het mannenkamp slechts 2 kilometer verderop lag en hij na 5 weken weer terug kwam lopen, toen de japanners gecapituleerd hadden. Bij zijn verhalen voor de klas gebruikt Aldert het portretje, dat van hem werd getekend, vlak voordat hij werd afgevoerd door de Japanners, en de notities die zijn moeder daar achterop had gesteld. Dat het getekend was op 11 juli 1945, dat Aldert 25 kilo zwaar was en dat hij het kamp Halmahera zou gaan verlaten naar het jongenskamp Bangkong. Van dat kamp herinnert Aldert zich erg ziek te zijn geweest. Hij voelde zich eenzaam, net als zijn vriendjes in de groep, die ook voor het eerst bij moeder vandaan waren. Bij de bibliotheek kon Aldert geen goed boek lenen, omdat hij zelf nog geen goed boek kon inleveren. Hij herinnert zich de frustratie daarover, maar ook dat op 23 augustus de vliegtuigen met de Nederlandse vlag overkwamen en de oorlog dus voorbij was.

Repatriëren
Na een kort verblijf in Batavia, waar de familie met vader de Haan werd verenigd, volgde repatriëring naar Nederland op het m.s. Ruys. Ook daar werd Aldert ondergebracht in het vooronder bij de mannen. Slapen in een hangmat. Op 3 mei 1946 per bus van Amsterdam naar een kazerne in Doorn, rijdend door een feestend Nederland. De vlaggen waren niet ter verwelkoming uitgestoken, daaraantegen, in het algemeen was de ontvangst niet hartelijk. Bij de grootouders in Heemstede waar ze werden ondergebracht natuurlijk wel. Op school had Aldert het moeilijk als een elfjarige jongen, die niet kan zwemmen, schaatsen en fietsen, maar ook omdat hij vrijwel geen lessen had gevolgd. Na het voltooien van de lagere school en het gymnasium volgde hij de opleiding tot marineofficier in Den Helder. Inmiddels is hij gepensioneerd en geeft nu als gecertificeerd gastdocent lessen op school met dit verhaal.

Doorvertellen
Veel andere kampslachtoffers kunnen hun verhaal niet doorvertellen, omdat het te traumatisch is. Aldert heeft daar geen last van. “Natuurlijk waren het nare jaren, maar toch kan ik er goed over praten. Ongetwijfeld heeft het ermee te maken dat ik nooit martelingen van dichtbij heb gezien, én dat mijn complete familie de jaren in de kampen heeft overleefd. Dat is redelijk uniek. Er zijn van de ruim 140.000 Nederlanders die in de kampen zaten, slechts 150 mensen die gastlessen willen verzorgen. Jammer, want het liefst wil ik dat ons verhaal aan elke basisschoolleerling wordt verteld.