Indonesisch Vademecum

DE DEKOLONISATIE VAN NEDERLANDSCH-INDIE IN 18 TREFWOORDEN

Het publieke debat over de dekolonisatie van Indonesië bevatte nogal eens begrippen die sinds het eigenlijke conflict van betekenis zijn veranderd, of gewoon vergeten. Deze namen en trefwoorden zijn hier in een zekere historische volgorde geplaatst; van de Japanse oorlog tot de onafhankelijkheid van Suriname. De dekolonisatie in delen uiteen gerafeld: voor als het debat weer oplaait.

Oorlogsvrijwilligers

Sommige van de meest welbespraakte Indië-veteranen beroepen zich erop hun inlijving te hebben gewild om, na de Duitse bezetter uit Nederland te hebben verjaagd, de Japanse bezettingsmacht uit Nederlands-Indië te verdrijven. In oktober 1944 gingen in het bevrijde Zuiden de wervingskantoren open, in het voorjaar en vanaf mei 1945 volgde de rest van het land. Ze hebben zich bij duizenden gemeld, al die idealisten en avonturiers; verzetsstrijders bijvoorbeeld, voor wie de bevochten bevrijding van Nederland ook het onwelkome afscheid betekende van een heldhaftig leven. Er moeten zich er 170.000 hebben gemeld. Toen de geselecteerden onder hen waren geoefend, uitgerust, verscheept en in Indië toegelaten (vier beperkende bepalingen), was de capitulatie van Japan allang een feit. Ze kregen bevel tegen het leger van Soekarno te strijden. De duidelijkheid van een Duits-Japanse analogie was, toen het in 1946 en 1947 op vechten aankwam, verdwenen; de zin van hun militaire aandeel in het proces van dekolonisatie was moeilijker te formuleren. Bij sommigen is de politieke verwarring van toen en het actuele gevoel van miskend te worden identiek.

Onafhankelijkheisdag (Hari Proklamasi)

17 augustus. Op deze dag herdenkt de Indonesische Republiek het feit, dat op deze datum in 1945 in Jakarta de Indonesische nationalisten Soekarno en Hatta de onafhankelijkheid uitriepen. Dat gebeurde twee dagen na de capitulatie van de Japanse strijdkrachten, die overigens nog heer en meester waren over Java. Soekarno en Hatta waren tevoren door Indonesische jongeren ontvoerd, die eisten dat ze de proclamatie zouden uitvaardigen buiten de Japanse bezettingsmacht om. Dat weigerden beiden. Uiteindelijk kon door bemiddeling van de Japanse marine-commandant, schout bij nacht Maeda, de Indonesische onafhankelijkheid worden uitgeroepen door Soekarno en Hatta; op eigen gezag maar geschreven op het door Maeda verstrekte papier en van een Japans jaartal (17 augustus 2605) voorzien. De Nederlandse regering heeft deze Indonesische feestdag lange tijd niet willen erkennen, al werd op de diplomatieke recepties het glas door steeds hogere gezagsdragers geheven, en ook de publieke opinie sloeg er geen acht op. Sinds kort is deze dag in Nederland het nieuwe symbool van een kritische verwerking van het koloniale verleden.

Bersiap

Achter dit Indonesische woord verbergt zich een Indonesische furie, waarvan de omvang en de betekenis cruciaal zijn voor het antwoord op de vraag waarom de Nederlandse regering zoveel duizenden militairen naar Nederlands-Indië heeft gezonden. Het woord bersiap werd een revolutionaire strijdkreet een betekende ‘weest paraat’; Indonesische jongeren (pemoeda’s) riepen dat elkaar toe om de strijd op te nemen tegen die volksgroepen, die als bedreigend voor de revolutie werden beschouwd: de Nederlanders (veelal geïnterneerden uit de Japanse kampen), de Indische Nederlanders en de Ambonezen. Honderden werden vermoord, soms op een afschuwelijke manier gemarteld en afgemaakt. De furie ontbrandde na de komst van geallieerde troepen op Java en Sumatra en woedde vooral in de maanden oktober, november en december van 1945. Door L. de Jong is de officiële schatting van het aantal slachtoffers op 3.500 gesteld, maar dat getal is vermoedelijk nog te laag. De berichten over deze moordpartij bereikten Nederland met grote vertraging, maar leidden er wel toe, dat de voorbereiding van een militaire expeditie werd geïntensiveerd en dat het parlement de regering onder druk ging zetten.

Desertie

In september 1946 keerde aanvankelijk 38 percent van de Nederlandse militairen, die zich voor Indië moesten inschepen, niet terug van inschepingverlof. Uiteindelijk ontbrak 15 percent op het appèl. Desertie kwam geregeld voor, maar zij was in Nederland relatief omvangrijker dan in Indonesië. In Nederland kwamen dienstplichtigen niet opdagen om politieke redenen of uit onwil of vrees; men verborg zich tot de eventuele ontdekking door de (militaire) politie. In Indonesië moest men om te deserteren uit het eigen legerverband stappen en bleef men als blanke soldaat herkenbaar. Er zijn daar 26 deserteurs geteld, onder wie Poncke Princen en Piet van Staveren. Tenslotte bestond er ook een categorie van gewetensbezwaarden; van de officieel aangemelde 1.368 bezwaarden werd slecht 56 percent door een militaire commissie als zodanig erkend.

Linggadjati

In het bergdorp Linggadjati, boven de stad Cheribon aan de noorkust van Java, werd op 15 november 1947 onder Brits toezicht een politiek akkoord bereikt tussen de delegaties van Nederland en van de Republiek Indonesië. In deze overeenkomst is de procedure van de dekolonisatie van Indonesië geregeld, die ondanks de latere politionele acties in feite is gevolgd bij de soevereiniteitsoverdracht in december 1949. Dit akkoord is de triomf geweest van die politici, die een politieke oplossing voorstonden; van de socialist Sjahrir aan de Indonesische kant en van Schermerhorn (PvdA) en Max van Poll (KVP) aan de Nederlandse kant, die beiden in de maandenlange besprekingen de betekenis van de Indonesische revolutie hadden leren kennen. Aan beiden zijden is het akkoord van Linggadjati op heftige tegenstand gestuit; vooral van de kant van de militairen. In Indonesië moest president Soekarno het parlement met zoveel leden aanvullen, dat een linkse meerderheid ontstond om de overeenkomst goed te keuren. In Nederland werd er ternauwernood een meerderheid bereikt; het akkoord werd door een motie van Romme (KVP) en Van der Goes van Naters (PvdA) eenzijdig van nieuwe voorwaarden voorzien. In het geheugen aan Nederlandse kant is de Kamermotie een bewijs geworden van Hollandse verwatenheid, terwijl de tegenstand aan Indonesische zijde is vergeten.

Politionele acties

De eerste ‘politionele actie’ duurde ruim twee weken, van 21 juli tot 5 augustus 1947 en leidde tot een Nederlandse verovering van grote en economisch vruchtbare delen van Java en Sumatra. De tweede ‘politionele actie’ besloeg vier weken van 19 december 1948 tot 17 januari 1949 en leidde tot de Nederlandse verovering van Midden-Java, het kernland van de Republiek, en tot de arrestatie van haar president Soekarno en haar vice-president Hatta. Beide waren klassieke militaire operaties met een overwicht aan bewapening en materieel aan Nederlandse kant. Militair gesproken waren ze een succes voor de aanvaller; de politieke balans viel voor hem eerder negatief uit, zeker met betrekking tot de tweede politionele actie. Beide acties werden op bevel van de Veiligheidsraad beëindigd. In de Nederlandse publieke opinie staart men zich blind op deze twee militaire interventies, die noch qua duur noch qua karakter van de strijd beslissend waren voor het verloop van de koloniale oorlog.

Zuiveringen

‘Zuiveringen’ zijn een ander woord voor de guerrilla, die in de maanden na de eerste politionele actie op Java en Sumatra woedde. Typerend voor de koloniale strijd was immers, dat de kolonisator over wapens en materieel beschikte om de centra en knooppunten van de Javaanse en Sumatraanse gebieden te veroveren, maar dat vervolgens de vrijheidsstrijders in kleine groepen en met een beperkt wapenarsenaal het achterland konden beheersen, met name ’s nachts. De guerrilla bereikt een hoogtepunt in 1949; in de zeven maanden vanaf de tweede politionele actie tot aan de wapenstilstand in augustus. Dan worden aan beide zijden de verlieslijsten steeds groter; van de 2.500 gesneuvelde Nederlandse militairen vond bijna de helft de dood in deze zeven maanden. In deze guerrilla werden ook de meeste excessen gepleegd aan beide kanten.

Excessennota

In 1969 werd dankzij interviews met de fysioloog en Indië-veteraan J.E. Hueting in de Volkskrant en voor de VARA-Televisie de publieke aandacht gericht op geweldsexcessen van Nederlandse militairen in Indonesië. De regering liet daarop de Indische archieven onderzoeken en publiceerde de zogeheten Excessennota, waarvan een aanzienlijk deel was geschreven door de historicus en jurist C. Fasseur. De nota bevatte een opsomming van alle geregistreerde geweldsexcessen, al dan niet door een bevoegde juridische instantie beoordeeld. Twintig jaar na dato waren oorlogsmisdrijven opnieuw het thema van een publiek debat; ook in 1948 en 1949 waren ze door een verontruste oppositie aan de orde gesteld. Vanaf 1969 is het thema van de geweldsexcessen niet meer uit de massamedia verdwenen. De discussie bereikte in 1988 een nieuw hoogtepunt voor en tijdens de verschijning van het twaalfde deel van De Jongs Geschiedenis van het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Dankzij zijn uitgelekt concept-hoofdstuk concentreerde men zich toen op de term ‘oorlogsmisdrijven’. Zulke discussies hebben het probleem van de Indië-veteranen geïntensiveerd.

Madioen

In september 1948 zette de communistische partij van Indonesië in de Middenjavaanse stad Madioen en omgeving aan tot een revolte, die spoedig tegen Soekarno en Hatta was gericht. Het was niet de eerste staatsgreep in de Republiek maar wel de belangrijkste. De Siliwangi-divisie, de elite-eenheid van het Indonesische leger onder commando van Nasoetion, werd ingezet om deze opstand te onderdrukken. Eind december 1948, daags na het begin van de tweede politionele actie, werden de laatste opstandelingen doodgeschoten. Deze repressie had twee gevolgen. De Verenigde Staten steunden voortaan Soekarno voluit. En de Communistische Partij Nederland keerde zich van hem af. Ze zou in 1949 tegen de soevereiniteitsoverdracht aan deze Republiek stemmen.

Heldendag (Hari Pahlawan)

De datum is 10 november. Op deze dag herdenkt de Indonesische Republiek haar gevallenen uit de onafhankelijkheidsstrijd; in het bijzonder diegenen, die in Soerabaja zijn gesneuveld in de periode rond 10 november 1945, toen er een hevige en bloedige strijd werd geleverd om het bezit van de stad. De tegenstander van toen was niet het Nederlandse leger maar het Britse, of preciezer: de troepen van de vijfde (Brits-Indische) divisie onder leiding van generaal Mansergh, die de dood van hun brigade-generaal Mallaby kwamen wreken. Het is opmerkelijk, dat in de geformaliseerde herinneringscultuur in Indonesië gebeurtenissen uit de eerste periode van de revolutie de belangrijkste plaats innemen. Het is even opmerkelijk, dat in het geheugen van de Nederlandse publieke opinie deze herdenkingsdag (en deze slag om Soerabaja) niet voorkomen.

Contra-terreur op Zuid-Celebes

Het Nederlandse antwoord op de furie was een terreuractie onder de bevolking van het zuiden van Celebes (tegenwoordig: Sulawesi) door eenheden van het Depot Speciale Troepen onder commando van kapitein Raymond Westerling. Deze eenheden waren samengesteld uit Ambonese en Menadonese militairen van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL) en oorlogsvrijwilligers. Ze voerden rond de jaarwisseling 1946/1947 een schrikbewind in een gebied tegenover Java, dat niet onder controle van de Republiek Indonesië mocht komen. De Nederlands-Indische regering wilde haar politiek van het vormen van deelstaten in de archipel beginnen met de oprichting van Oost-Indonesië, waarvan Celebes het hoofdeiland zou zijn. Daarom wist deze regering ook af van de ‘bestraffingsactie’ van Westerling. Het aantal Indonesiërs, dat in deze contra-terreur is vermoord, wordt geschat op meer dan 3.000. In 1947 zijn feiten hierover internationaal bekend geworden. De naam van Westerling is sindsdien synoniem met geweldsexcessen.

Mountbatten

Terwijl de Britse politiek in de eerste maanden van de Indonesische dekolonisatie schijnt te zijn vergeten in de Nederlandse massamedia, wil het woord Engeland en in het bijzonder de naam van admiraal Louis Moutbatten, de geallieerde opperbevelhebber voor Zuid-Oost Azië in 1945, nog wel eens een spontane woede veroorzaken in de kring van Indisch-gasten en Indië-veteranen. Hij wordt ervoor verantwoordelijk gehouden, dat de Britse eenheden, die in september 1945 op Java landden, de regering van de Republiek Indonesië niet onmiddellijk hebben ingerekend maar juist de facto hebben erkend. Mountbatten ging met Soekarno om zoals hij de Birmaanse nationalist Aung San behandelde; hun betekenis voor een ordentelijke overgang van oorlog naar vrede was belangrijker dan hun collaboratie met het Japanse bezettingsregime.

Soekarno

Dat de Republiek Indonesië niet alleen haar Japanse geboorteweeën maar ook de furie van jongeren politiek heeft overleefd, is vooral te danken aan de kwaliteiten van haar eerste president Soekarno. Hij slaagde er met vooral retorisch vernuft in de interne tegenstellingen van de Indonesische revolutie te verzoenen en de strijdgroepen en revolutionairen aan zich gebonden te houden, zonder het streven naar een politieke oplossing in overleg met de geallieerden te hoeven opgeven. Soekarno, produkt van een Javaanse politieke traditie en westers Kolonialisme, heeft in Nederland nooit de erkenning gevonden waar hij op heeft gehoopt; ook niet na de afloop van de Nieuw-Guinea kwestie in 1962. Minister Pronk is de eerste Nederlandse bewindsman, die zijn graf heeft bezocht. Hij is ook in de Nederlandstalige geschiedschrijving niet het onderwerp geweest van een biografie. Maar in de delen 11 en 12 van Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog schetst De Jong een genuanceerd portret; hij dicht Soekarno grote kwaliteiten toe, maar was ook – tot verbazing van zijn meelezers – openhartig over Soekarno’s collaboratie met de Japanse bezettingsmacht. Zo kritisch zijn Soekarno’s Nederlandse bewonderaars nooit geweest.

H.J. van Mook

De belangrijkste tegenspeler aan Nederlandse kant was de luitenant gouverneur-generaal van Nederlands-Indië, H.J. van Mook. Gehoord de huidige discussie moet men constateren, dat hij wat in de vergetelheid is geraakt. Daar heeft hij zelf aan meegewerkt, door na zijn gedwongen aftreden in 1948 vrijwillig een ballingschap te kiezen in de Verenigde Staten en aan de Franse Rivièra. Van Mook was een krachtige persoonlijkheid; de hoofdrolspeler in het politieke antwoord van Nederland op de stichting van de Republiek Indonesië. Hij schiep het beleid van de deelstaten, die op de basis van de verscheidenheid in de Indonesische archipel konden bloeien en die de Republikeinse ambitie van de Indonesische eenheidsstaat konden frustreren. Van Mook onderhandelde met Soekarno (toen hem dat verboden was) en met de nationalist en socialist Soetan Sjahrir. Maar hij heeft ook een belangrijk aandeel gehad in het besluit tot een (eerste) politionele actie. Van Mook was de vertegenwoordiger bij uitstek van de Nederlanders in Indië; met het moederland had hij weinig affiniteit. Dat zijn naam in het huidige debat tot dusver vrijwel ontbreekt, bewijst het neerlando-centrische karakter ervan; het is in de eerste plaats een discussie onder Nederlanders.

Dienstplichtigen voor Indië

De meeste veteranen, die het platform van het Indië-debat betreden, zijn voormalige dienstplichtigen. De Nederlandse strijdkrachten in Indonesië bestonden uit drie categorieën: het herrezen KNIL, een beroepsformatie; de categorie van de oorlogsvrijwilligers (OVW-ers); en de categorie van de dienstplichtigen. De laatste was de grootste. De grondwet moest worden gewijzigd om het mogelijk te maken, dat dienstplichtigen desnoods tegen hun wil naar Indonesië mochten worden verscheept. Tegen deze wijziging stemde medio 1946 een handvol Kamerleden, om uiteenlopende redenen. De communistische oppositie daartegen vormde een constante factor. Het eerste contingent van de lichting – 1945 vertrok in september onder begeleiding van een proteststaking en demonstraties in Amsterdam. Het kwam in Indonesië aan op een ogenblik, dat de politieke onderhandelingen tussen Nederland en de Republiek onder Britse leiding tot een eerste resultaat leidden, een wapenstilstand. De troepen werden zodoende een machtsfactor in de besluitvorming over Indonesië op een moment, dat na de eerste fase van een (furieuze) revolutie politici het initiatief aan zich hadden getrokken. Achteraf bezien is het verbazingwekkend, dat Nederland, verarmd en verwoest uit de Duitse bezetting gekomen, bereid bleek een leger van 120.000 man in Indonesië op de been te brengen. Het is niet verbazingwekkend, dat sinds september 1946 uitbreidende strijdkrachten op een of andere dag uit de hen toegewezen en gaandeweg ‘propvolle’ militaire enclaves op Java en Sumatra zouden breken.

Realisme

Het jaar 1949 werd gekenmerkt door een reeks van erkenningen, dat Nederland de strijd in Indonesië niet kon volhouden. Zulke erkenning kwam er uit New York, waar diplomaten, J.H. van Roijen voorop, erop wezen dat de Verenigde Naties en in het bijzonder de Verenigde Staten Nederland desnoods met sancties aan de onderhandelingstafel en tot de eerder geformuleerde politieke oplossingen wilde terugbrengen. Een andere erkenning kwam van een deel van het Nederlandse bedrijfsleven in Indonesië, dat zich in de guerrilla niet langer effectief beschermd achtte en op overleg aandrong met een Republiek, die voornemens was zijn economische belangen in het nieuwe Indonesië te blijven respecteren. Ook de Nederlandse legerleiding begon in te zien, dat de guerrilla niet te winnen was. De dramatische dood van de legercommandant, generaal S.H. Spoor, op 25 mei 1949, was in dit verband een slag voor het moreel van de Nederlandse strijdkrachten.

Terugtocht

De politieke terugtocht van Nederland uit de oorlog is tot dusver tamelijk onderbelicht gebleven, ofschoon de verleiding reëel was om de strijd voort te zetten tegen een groeiende internationale opinie in. Frankrijk en Portugal hebben voorbeelden gegeven van zulke obstinate politiek. In deze terugtocht hebben de diplomaat Van Roijen, de socialistische minister-president Drees en de katholieke minister van Overzeese Gebiedsdelen J.H. van Maarseveen, een cruciale rol gespeeld. De katholieke minister Sassen is daardoor afgetreden, evenals de Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon in Indonesië, de katholiek Louis Beel. De voorzitter van de KVP-fractie in de Tweede Kamer, de machtige C.P.M. Romme, werd door een meerderheid in zijn club niet meer gevolgd. In de VVD begon de pragmaticus Dirk Stikker invloed te winnen (dankzij het bedrijfsleven) van de in Indisch opzicht conservatieve fractievoorzitter P.J. Oud.Pas na dit ‘duistere interregnum’ (de term is van de socialist Schermerhorn) en na een Kamerdebat achter gesloten deuren is de lucht geklaard voor een politieke oplossing, die op de Ronde Tafelconferentie werd verworven. De prijs was een voorlopig behoud van Nieuw-Guinea. Aan het eind van het jaar, op 27 december, werd de soevereiniteit aan Indonesië overgedragen.

Suriname

J.M. den Uyl was in 1947 redacteur van het weekblad Vrij Nederland en behoorde tot de oppositie in de Partij van de Arbeid, die het besluit van de regering-Beel, een coalitie van de KVP en de PvdA, om tot een politionele actie over te gaan kritiseerde. In tegenstelling tot bij voorbeeld L. de Jong bleef hij evenwel lid van de partij. In 1974 toen de dekolonisatie van Suriname zich aankondigde, was hij minister-president. Het jaar daarop, 1975, werd onder zijn politieke leiding dat land onafhankelijkheid verleend. Achteraf beschouwde hij dat als het grootste succes van zijn kabinet, maar die uitspraak deed hij voor de moord op Surinaamse politici en intellectuelen op 8 december 1981. De snelheid van de toenmalige besluitvorming en de generositeit van de bruidsschat, die Den Uyl en de toenmalige minister voor Ontwikkelingssamenwerking, Jan Pronk, het nieuwe Suriname schonken, zijn niet los te zien van Den Uyls herinnering aan de conflictueuze dekolonisatie van Indonesië

Prof. dr. J.Th.M. Bank (Rijksuniversiteit Leiden) verschenen in NRC Handelsblad 21 januari 1995