Japans herstelbetalingen en het Verdrag van San Francisco
San Francisco, symbool van Amerikaanse macht aan de Pacific
De Californische havenstad San Francisco is met een miljoenenbevolking en de beroemde Golden Gate-brug, qua handel sinds een eeuw naar Japan toegekeerd. Juist daar is, september 1951 ‘Het Verdrag van San Fransisco’ door 48 landen ondertekend. Op 26 juni 1945 – vóór de capitulatie van Japan – was daar immers door 61 staten al het Handvest van de Verenigde Naties ondertekend. En na de afspraken met de Sovjet Unie te Jalta, dat in ruil voor enig territoir de (toen nog) USSR, te zijner tijd aan de oorlog tegen Japan zou gaan deelnemen. Het lijkt dus niet toevallig dat zowel de ondertekening van het Handvest van de VN als ook het Verdrag van San Francisco in 1951 in die op Japan georiënteerde havenstad plaatsvond. De VS deelde toen de wereldmacht met de USSR, (Engeland was geen eersterangs natie meer) en in ’56 werd Japan vervolgens lid van de VN. Niet van de Veiligheidsraad, waartoe het sinds twee jaar de wens uit. Een ongunstig moment nu Japan, na de vele ontkenningen, in 1992 toegaf dat binnen het keizerlijk leger gedwongen prostitutie ten koste van honderdduizenden vrouwen had plaatsgevonden.
De Japanse positie in 1948 in verband met de Herstelbetalingen
Premier Yoshida die in 1948 als zeventigjarige doorknede politicus het roer van Japan overnam, had te maken met een land dat door de oorlog niet alleen de eigen 2,1 miljoen doden kende, maar ook te maken had met een hyper-inflatie en miljoenen weduwen, wezen daklozen en werklozen. Zoals de vooraanstaande historicus Peter Calvocoressi zegt: ‘Yoshida nam de beproefde middelen te baat: kleine ondernemingen richtte hij ten gronde en het leger werklozen groeide. Wat kwam hem meer gelegen dan de Koreaanse oorlog (van 1950-1953) tussen het communistische Noord en het democratische Zuid-Korea?’ Juist toen de wereld de adem inhield of de VS en de Sovjet Unie met elkaar (nucleair?) op de vuist gingen, organiseerde de VS het Vredesverdrag van San Francisco dat de 16de september 1951 door 48 staten werd getekend. De minister van buitenlandse zaken John Foster Dulles, de man die het ‘containmentbeleid1‘ voerde om het communisme een halt toe te roepen, zorgde ervoor dat (juist vanwege Korea) de Japans-Amerikaanse betrekkingen geen gevaar zouden lopen. Er is door verscheidene auteurs op gewezen dat het Verdrag van San Francisco voor Nederlandse oorlogsgetroffenen slecht uitviel omdat de Nederlandse regering te maken had met een Amerikaans dictaat in de slagschaduw van de Koreaoorlog.
Toen dan ook de Stikker-Yoshida besprekingen over de Nederlandse oorlogsgetroffenen en hun claim op Japan gevoerd werden, stonden niet deze oorlogsgetroffenen maar ‘de grote wereldpolitiek’ centraal. Daarom moeten we nagaan hoe Japan de herstelbetalingen in Azië regelde en hoe het voor de eigen oorlogsgetroffenen opkwam.
Japans herstelbetalingen in Azië
Bij het Verdrag van San Francisco deed Japan afstand van het sinds 1910 gekoloniseerde Korea, van Taiwan, van de Pescadores, de noordelijke Koerillen en Sachalin (dit kwam aan de USSR). Bovendien aanvaardde het de Amerikaanse bezetting van Okinawa en het tekende op diezelfde 16de september 1951 (nog) een verdrag met de VS waarbij het de VS verzocht troepen in Japan te houden, hoewel formeel aan de bezetting van Japan in 1952 een einde kwam. Japan mocht er net als Duitsland geen leger meer op nahouden, maar het had één groot voordeel op het na-oorlogse tussen het Westen en de Sovjet Unie opgedeelde Duitsland, het was door het handhaven van de keizerlijke troon een staatkundige eenheid gebleven. Niet alleen Europese vorstenhuizen hadden hiervoor bij Harry Truman gepleit, de beroemde Nederlandse japanoloog en diplomaat Robert van Gulik (auteur van de rechter Ti-serie) had hierop zonder ophouden aangedrongen. Japan wilde hierna onder leiding van onder anderen Yoshida dat nu Japan krijgskundig verloren had, het een economische supermacht in Azië werd. Daarom vreesde Japan niet alleen Amerika’s economische dictaten (sluiten van markten bijvoorbeeld), het vreesde voor alles ook de welwillende diplomatie van Amerika tegenover China, waarmee Japan zolang oorlog voerde. Daarom moest Japan met Indonesië, de Filippijnen, Burma en Taiwan goede relaties opbouwen en na de ondertekening van het Verdrag van San Francisco is dat, na jaren onderhandelen met Indonesië, in Japans voordeel gelukt. Daarbij maakte Japan handig gebruik van Artikel 14 van het Verdrag van San Francisco. Hierbij was bepaald dat Japan bij de verplichting tot herstelbetalingen niet geacht kon worden zijn mogelijkheden te overschrijden. Indonesië heeft vanwege dit artikel 14 het Verdrag van San Francisco niet willen tekenen. Indonesië dat 4 miljoen doden en een uitgeputte oorlogs-economie als gevolg van de Japanse bezetting kende, vroeg van Japan in 1951 $ 17,5 miljard oorlogsschade, maar kreeg na acht jaar onderhandelen slechts $ 223 miljoen herstelbetaling en $ 400 miljoen economische hulp uit te betalen in termijnen over twintig jaar met ingaan van 1958.
De Filippijnen kregen met ingang van 1956 $ 250 miljoen in termijnen gespreid over twintig jaar, Burma $ 50 miljoen gespreid over tien jaar met ingang van 1955, Zuid-Vietnam $ 7,5 miljoen over drie jaar met ingang van 1963 en $ 9,1 miljoen na 1965 en Thailand $ 26,7 miljoen over acht jaar met ingang van 1962. Volgens betrouwbare gegevens keerde de Japanse regering aan de eigen slachtoffers de weduwen en wezen van 2,1 miljoen gesneuvelde militairen, die volgens Japanse familietraditie niet in de steek gelaten konden worden jaarlijks 13 miljard Yen uit volgens een getrapt systeem.
De verhouding die Japan volgens artikel 14 van het Verdrag van San Francisco bedongen had was in de volgorde Filippijnen, Indonesië, Burma en Indo-China, 4 : 3 : 1 (p. 33 Tok/Jak).
De uitkeringen in Japan
Deze Japanse oorlogsuitkeringen voor binnenlandse getroffenen vallen binnen de Japanse Compensatie-wetgeving. Deze wet kent de volgende categorieën slachtoffers:
a.) de weduwen van militairen, waaronder die van het Tribunaal van Tokio veroordeelde oorlogsmisdadigers (A-criminals),
b.) de slachtoffers/veteranen c.q. gemutileerden en hun nabestaanden,
c.) de tweede en derde generatie slachtoffers.
De slachtoffers van de atoombombardementen vallen onder een aparte wetgeving, die dus niet in de Compensatie-wet is opgenomen. Ofschoon de VS na de fall-out van een nucleaire testbom bij Bikini $ 4,2 miljoen had betaald (Fukuryu Maru), was voor Hiroshima en Nagasaki geen Wiedergutmachung bepaald.
De herstelbetalingen aan Indonesië
Direct na de capitulatie van Japan en na het Verdrag van San Francisco waren – zoals wij die gevoelens ook kennen – de Indonesiërs de Japanners sterk ongunstig gezind. Men kende na 1951 vooral grote afkeer van Japan. Velen (juist in PNI-kringen) wilden liever niet meer met Japan te maken hebben. Na de soevereiniteits-overdracht in 1949 eiste Indonesië van Japan $ 17,5 miljard aan herstelbetalingen. Maar Soekarno’s aspiraties als Aziatisch leider op de Bandung-Conferentie van niet gebonden landen in 1956 doorkruisten dit beleid. Japan kon hoewel het wel degelijk gebonden was aan de VS als gast op die conferentie niet geweigerd worden. Indonesië was (door de afscheidingsbewegingen binnen de nieuwe staat) nog net zo uitgeput als na de koloniale oorlogen (politionele acties) en er moesten inkomstenbronnen op langere termijn geschapen worden. Zo ontving Soekarno in 1956 premier Kishi en ondanks de lopende besprekingen over de herstelbetalingen bracht Soekarno in Bandung handelsbetrekkingen op gang.
Voor deze ‘economische coöperatie’ zoals dit heette, trok Japan $ 400 miljoen uit met ingang van 1958 voor de duur van 20 jaar2. Dit geld kwam van grote Japanse industriëlen of particuliere groepen (zaibatsus). Toch werd in 1958 tussen Indonesië en Japan, na langdurige onderhandelingen, een vredesverdrag bereikt, dat 20 januari 1958 werd geratificeerd. Deze onderhandelingen hadden langer geduurd dan die met Nederland over de Onafhankelijkheid en over West Irian. In het eerste stadium van die onderhandelingen had Japan de eis van Indonesië van $ 17,5 miljard gereduceerd tot $ 800 miljoen inclusief handelsovereenkomsten (zie boven) en annulering van de schuld die Indonesië nog aan Japan had in te lossen. De PNI stemde tegen dit verdrag, maar dat hielp niet. Subardjo werd verplicht het Vredesverdrag met herstelbetalingen à $ 230 miljoen te tekenen. Amerika leek buiten deze onderhandelingen te staan, maar dat is schijn. Want, aangezien Japan nog lang niet alle herstelbetalingen zelf kon uitvoeren, moest het daar voor steeds bij de VS (vestzak/broekzak) geld opnemen. Dit met steun van Foster Dulles die nu eenmaal binnen zijn containmentpolitiek een sterk anti-communistisch Azië wenste.
Toen Indonesië het Vredesverdrag met Japan tekende waren de verhoudingen met Nederland door de West Iriankwestie dermate verslechterd dat de ondertekening geen uitstel velen kon.
Het gebruik van de herstelbetalingen in Indonesië
In Indonesië worden vaak grapjes gemaakt over het grote vrijheidsmonument te Jakarta. Men wijst de toerist lachend, “Daar zit nu het Japanse herstelbetalinggeld!” Men bedoelt misschien dat van individueel profijt van de herstelbetalingen voor bijvoorbeeld heiho-soldaten met achterstallig soldij of dwangprostituees voor het keizerlijke leger, geen sprake is. De vraag rijst dan wat er in plaats daarvan met het herstelbetalinggeld van Japan gebeurd is. Vier categorieën moeten in dit kader genoemd worden:
1.) Infrastructurele projecten: ten behoeve van brug – tunnel en irrigatiewerken bijvoorbeeld bij de Brantasrivier.
2.) Zware industriële projecten als machinefabrieken en schepen.
3.) Lichte industrie: papiermolens, weef- en spinvestigingen.
4.) Dienstverlenende projecten als hotels (onder andere Hotel Indonesia).
Een apart hoofdstuk is de $ 400 miljoen die Japan voor Indonesië vrijhield als pleister op de wond dat het eindbedrag zoveel minder was dan de gevraagde 17,5 miljard. Deze $ 400 miljoen werd in kapitaalgoederen aan Indonesië verstrekt in ruil voor Indonesische olie, die Japan tot 1958 met grote tankers – duur – uit het Midden-Oosten had moeten halen.
Het Yoshida-Stikker protocol en Nederlandse oorlogsgetroffenen. Het beleid van onze regering en de effecten
Na het Tokio-tribunaal (november 1948) waarbij A-criminals (zoals Tojo) en B-criminals (bijvoorbeeld van kenpetai-beulen en kampbewakers door temporaire krijgsraden veroordeeld) waren gevonnist, werd naar oud internationaal recht, door het Verdrag van San Francisco, Japan verplicht herstelbetalingen te doen aan de door oorlog getroffen landen. Hoe zat het nu met de Nederlanders die door de onafhankelijkheid van Indonesië gerepatrieerd c.q. geëvacueerd waren? Deze mensen vielen onder artikel 16 dat zegt dat krijgsgevangenen door herstelbetalingen begunstigd dienen te worden. Daarbij moet worden vermeld dat de geallieerden voor de krijgsgevangenen onder hun staatsrecht, afstand van vordering deden (artikel VB). Daartegenover moest Japan afstand doen van vorderingen voortvloeiende uit oorlogsleed vanwege de atoombommen. Voor de geallieerden was hiermee de kous af. Maar tussen Nederland en Japan ontstond een notawisseling: ‘De Yoshida-Stikker onderhandelingen’. Stikker bedong dat naar Nederlands recht bij onteigening van privé-eigendom, de Nederlandse Staat niet kon afzien van herstelbetalingen zoals de andere geallieerden hadden gedaan, want dan zou onze staat als het ware de eigen onderdanen ‘onteigenen’. Met andere woorden dergelijke claims werden geacht te blijven bestaan. Yoshida voegde daaraan toe en Stikker weersprak dit niet: dat krachtens dit verdrag Nederlanders geen genoegdoening zouden krijgen, ondanks Stikkers term ‘as a matter of good conscience or enlightened expediency”.
Deze notawisseling leidde tot het protocol van 1956 waarbij de Japanse regering een smartengeld in de vorm van een lump-sum (één bedrag voor alle getroffenen) toezegde. De Nederlandse regering aanvaardde deze handelwijze en Japan betaalde voor circa 80.000 ex-geïnterneerde krijgsgevangenen en burgergeïnterneerden ¦38 miljoen. Een bedrag van circa ¦450,- voor een gezinshoofd. L.G.M. Jaquet, destijds hoofdambtenaar Dienst Oost-Aziatische Zaken (DOA) van het ministerie van Buitenlandse Zaken, gaat op de handelwijze van Tokio in (NRC 20 september 1990) en stelt dat door het dictaat van de VS (de Korea-oorlog) Japan te vriend gehouden moest worden. Er bestond een ‘to take it or leave it’ houding die de Nederlandse regering maar had te slikken.
Maar er is meer. De Japanse onderhandelaars die L.G.M. Jaquet nauwelijks te woord stonden, hebben bij hun standpuntbepaling nog iets overwogen. Dat was de door velen hier (en in Japan) als schandelijk ervaren houding van de Nederlandse regering ten opzichte van weduwen, wezen en gemutileerden. Immers, in 1956 was duidelijk dat KNIL’ers geen achterstallige soldij ontvangen zouden, terwijl de verplichtingen die Nederland ten opzichte van Indonesië voelde, weinig voorstelden. Zo stelde minister zonder portefeuille van Nederland in het kabinet Beel Götzen, in april 1947, dat, Indonesië economisch een eenheid moest blijven vormen met Nederland en dat de economische federatie (lees Indonesië in oprichting WR) de schulden van Nederlands-Indië moest overnemen en financieren.
Dat het westerse bedrijfsleven voldoende bescherming moest krijgen en tenslotte dat Nederland in de vorm van tin mijnen als onderpand garanties moest krijgen opdat de schulden van Indonesië afgelost zouden kunnen worden. Beel stuurde – zoals bekend in 1948 aan op een conflict (ook de liberaal Stikker was hiertegen). Na 13 december 1948 volgde de tweede politionele actie, die geïntervenieerd door de VS beëindigd moest worden, waarna rehabilitatie en soevereiniteits-overdracht van de Republiek volgde. De Ronde Tafelconferentie van 23 augustus – 2 november 1949 kwam niet geheel maar wel grotendeels tegemoet aan de genoemde (conservatieve/KVP) eisen, Indonesië moest het grootste deel van Nederlands schuldenlast in Indonesië overnemen (p. 66 B/F).
Indonesië werd ten koste van politiek inzicht, financieel feitelijk onder curatele gesteld op een moment dat het door de Japanse bezetting en de koloniale oorlogen een uitgeput land kon worden genoemd.
Geld en Genade
De conclusie achteraf luidt dat Japan zijn herstelbetalingen met eigen economisch voordeel nakwam.
Dat de herstelbetalingen aan ex-geïnterneerden onder meer door de Korea-crisis en de houding van de Nederlandse Staat zeer laag uitvielen. Dat deze Nederlandse Staat voor de eigen oorlogsgetroffenen tot de WUV, WUBO en WIV in werking traden, in gebreke bleef en dat -even ernstig- Nederland Indonesië als een kleingeestige sjacheraar behandelde.
W. Rinzema, met dank aan dr. Melchior D. Bogaarts, auteur van De Parlementaire geschiedenis van Nederland na 1945, voor zijn kritische opmerkzaamheid tijdens co-lezing van deze tekst.
Literatuurverantwoording
- H. Baudet/M. Fennema Het Nederlandse Belang bij Indië;
- Peter Calvocoressi Worldpolitics since 1945 3e ed.;
- DTV Lexikon band 16 en band 20;
- L.G.M. Jaquet NRC Handelsblad 20 september 1990;
- G. Jungslager Interview en briefwisseling in 1992;
- F. Kalshoven NRC Handelsblad 24 juli 1991;
- Masashi Nishimura The Japanese and Sukarno’s Indonesia, Tokyo-Jakarta Relations 1951-1956;
- Bart van Poelgeest, Nederland en het Tribunaal van Tokio.