Het verhaal van TJ.HeijStek

Door TJ.HeijStek

Te praten over een oorlog van zo lang geleden maar nog vers in je gedachten is onwerkelijk. Een kind was ik nog maar toen ongenode gasten op een vroege ochtend op de luiken van ons huis bonkten en ongevraagd binnen kwamen om met een zekere mate van arrogantie het huis te doorzoeken. Een kind van amper zeven jaar die met zijn moeder en twee kleinere zusjes van 3 en 1 jaar eind december 1942 werden getransporteerd naar het interneringskamp Ambarawa kamp 6 barak 8. Onze wereld was upside down. Ik kon niet meer naar school en de vrijheid was verdwenen.

Nu moest je zien te overleven en was je overgelaten aan de willekeur van je overheerser. Een overheerser waar je niet om had gevraagd, die mij in mijn eigen geboorteland gevangen had gezet en mij verplichte om te buigen voor een Keizer die ik niet kende en waar ik niets mee had. Die bepaalde of ik wel of geen eten kreeg die mij aan kinderarbeid zette die mij mijn jeugd afnam, die mij geen toekomst gaf want die lag immers na de oorlog al achter mij.

Onze slaapplaats was één barak van 10 x 87 meter waar een ieder een ruimte had van ca. 2 m² inclusief de looppaden. Het eerste jaar van gevangenschap was redelijk door te komen. Echter naarmate de oorlog langer duurde was de voedselvoorziening gebrekkig en de medische verzorging bijna nihil.

Om toch nog aan wat eiwitten te komen, stond ik ’s morgens om 4 uur op om slakjes te zoeken in de dauw. Als je er een stuk of 10 had, had je een goede oogst. Deze slakjes kookte ik en gaf ze aan mijn moeder en twee zusjes. Want als kind was je doodsbenauwd dat je moeder ziek zou worden en of overlijden zoals veel gebeurde.

Vriendjes had ik niet op één na. Zijn naam was Henkie. maar Henkie overleed. Ik heb aan zijn bed gestaan toen hij dood ging. En waarom had ik geen vriendjes? Omdat vriendjes je een nog grotere verantwoordelijkheid gaf dan dat je al had. Mijn vader had mij namelijk opgedragen om goed voor mijn moeder en zusjes te zorgen.

Een verantwoordelijkheid die je onder normale omstandigheden niet aan een kind kan geven. In eerste instantie heb je het niet door, maar naarmate de tijd verstreek drukte het zwaar op je schouders. Vooral toen mijn eerste zusje ernstig ziek werd van ondervoeding en mijn moeder langzaamaan de situatie niet meer aankon. Nog meer inspannen , constant op zoek naar eten. Stelen van koolstronken die bestemd waren voor de varkens die voor de Japanners gemest moesten worden. Dan de vervuiling omdat er onvoldoende water werd verstrekt. Je mocht blij zijn wanneer je elke dag te drinken had. Soms sloot de Jap de waterleiding voor één of twee dagen af.

Stel je voor een temperatuur van gemiddeld 30 graden met een hoge vochtigheidsgehalte waarin je ook moet werken.
Op het laatst sliep ik niet meer in de barak maar onder een afdakje onder een tafeltje. Dat verloste me van de stank en het geschreeuw ‘s nachts van nachtmerries van de bewoners.

Vooral de stank en de luizen die zich als huisgenoten gedroegen door gebruik te maken van onze slaapplaatsen waren een crime. De toiletten waren niet direct bij de barak en personen met diarree haalden het vaak niet om daar hun behoeften te doen. Veelal gebeurde het in de barak. Dit soort van verontreiniging veroorzaakten meerdere zieke personen. De toiletten waren gesitueerd over een sloot wat normaal doorstroomde als men voldoende water ter beschikking had. Helaas was dal niet zo. Met andere woorden je lichamelijke reiniging was verre van voldoende. In het regenseizoen spoelde de sloot goed door en liep je de hele dag in de regen met vaak je mond open .

De appèls in de hete zon waren een kwelling je kan zeggen dat het een marteling was zonder fysiek geweld van de Japanner, ik herinner mij een appèl die erg lang duurde en waar ik een zonnesteek opliep. Dagen ben ik ziek geweest en dacht alleen maar dat ik mijn moeder in de steek had gelaten.

Tijdens het appèl vonden er geregeld huiszoekingen plaats in de barakken waar men zocht naar sierraden en geld. Het weinige dat je nog had werd je ook nog afgenomen.

Ikzelf had een zilveren Djokja asbak met de tekst ” Vecht voor Vrijheid van Vaderland en Vorstenhuis”, die ik lange tijd in de barak had verstopt. Echter dat werd te link, daarom begroef ik het 1 meter diep.

Jongens van 10 jaar en ouder werden op een gegeven moment bij hun moeders weggehaald om elders in een andere kamp te werk te worden gesteld als waren ze volwassen volgens jullie normen en dus in staat mannenwerk te doen.
Moet je je dat eens voorstellen wat dat voor een moeder betekent als haar kind wordt geroofd en je niet weet wat er met hem gaat gebeuren. In die tijd was ik 9 jaar oud en mocht dus in het kamp blijven. Het weghalen van de jongens had consequenties voor de jongere kinderen, die nu het werk moesten overnemen. Dit werk bestond uit het schoon houden van het kamp en het aanleggen van moestuinen buiten het kamp. De opbrengst van de moestuinen was bestemd voor de Japanse soldaten. Soms lukte het je om watergroente, genaamd kangkung, uit een sloot mee het, kamp in te smokkelen. Ik maakte me grote zorgen over mijn zusje in het ziekenzaaltje. Op mijn zwerftocht naar voedsel heb ik met behulp van anderen een hond gevangen die van buiten het kamp naar binnen was gekomen. Deze hond is gebracht naar de keuken van het ziekenhuisje en ik stond erop dat mijn zusje daar ook wat van kreeg.

Buiten het kamp liep een slootje die een kleine hoek van het kamp afsneed. Met een stukje klamboe tussen twee stokjes die je als schep gebruikte lukte het je om zo nu en dan enkele visjes te vangen. Daarvoor moest je dan wel een talud af. Een keer tijdens het vissen werd ik betrapt door een Japanse kampbewaker.

Nog steeds weet ik niet hoe ik aan hem heb kunnen ontsnappen. Ik rende de barak in en verstopte mij onder het bed. Even later kwamen twee bewakers binnen en doorzochten de barak, waarbij zij ook onder het bed keken.
Omdat het nogal donker was hebben zij mij niet opgemerkt terwijl ik hun goed kon zien vanuit het donker naar het licht. Deze twee gezichten vergeet ik nooit. Minstens twee uur heb ik onder het bed gelegen voordat ik er uit te voorschijn durfde te komen. Deze ervaring heeft mij tot ver na de oorlog achtervolgt. Stel dat ze me hadden gepakt was er dan eventueel met mij gebeurt. Had ik dan bij mijn moeder weg gemoeten?

Op het laatst liep je op blote voeten met nog alleen maar een korte broek aan wat eigenlijk een belediging was voor Keizer Hirohito wanneer je weer eens moest buigen voor een Japanner. Het eeuwige buigen werd een soort automatisme waar je nu nog zo nu en dan aan denkt. De geestelijke toestand van mijn moeder werd slechter en slechter en baarde me grote zorgen.

Vooral toen er besloten werd dat de vrouwen wacht moesten lopen om hun eigen barak met de kans gecontroleerd te worden door een bewaker. Om mezelf gerust te stellen liep ik, wanneer mijn moeder wacht had, een meter of twintig achter haar zonder dat ze het ooit heeft gemerkt.

Op een dag ik, weet niet meer precies wanneer, moesten jonge meisjes zich bij de wacht meldden en werden door Japanse soldaten gekeurd. Enige tijd daarna werden enkelen het kamp uitgebracht. Achteraf kwam mij ter ore dat ze gebruikt werden als prostituees voor de Japanners.

Inmiddels waren we zo vermagerd en hadden we zoveel doden dat je zo nu en dan geen hoop meer had op een spoedige bevrijding en rekende je dat je langzaam de hongerdood zou streven.

Tot op een dag de chaotische bevrijding daar was.

Twee dagen na de bevrijding toen er weer voldoende eten was. at ik zoveel dat ik er bijna aan gestorven ben. Zo ziek was ik nog nooit geweest. Mijn maag, nog kleiner dan een tennisbal, kon de hoeveelheid eten niet aan. Had ik dan voor niets mij zo ingespannen? Als door een wonder hebben wij als familie het overleefd. Voordat wij het kamp verlieten om mijn vader te zoeken, in de hoop dat hij nog leefde, heb ik mijn asbak opgegraven en bewaar het als een kostbaar bezit.

Aanvulling.
Pa is als militair naar de Oost gegaan en heeft bij het KNIL gezeten.  Later in Nederland bij de Kon.Luchtmacht waar hij vervroegd is uitgestapt omdat hij het maar een slappe hap vond. Wij, ma en de kinderen zijn geïnterneerd in Ambarawa kamp 6 barak 8.

Pa is in de hoogvlakte van Bandoeng krijgsgevangen genomen 8 mrt 1942, 9 juni 1942 tot 3 jan.1943 in Tjilitjap gezeten, 4 jan. 1943 naar Thailand getransporteerd, 5 juni 1944 van Thailand naar Japan gegaan, Aug.1945 vrij in Orio, Japan.

Ons leven na het kamp was turbulent omdat pa direct weer actief in dienst was.

Vanuit Ambarawa vertrokken we naar Semarang, van daaruit naar Balikpapan, Borneo, waar pa inmiddels via Manilla was aangekomen. Omdat het Knil de orde in Zuid Celebes moest herstellen ( denk aan kapitein Westerling ) , volgden de gezinnen van de KNIL’ ers het leger. Zo kwamen we terecht in Rappang, Kendari, Makassar, Soengoeminassa, Paré Paré, Pinrang, Makassar waar wij in 1950 belaagd werden door de Daroel Islam en er drie dagen, dag en nacht onder vuur lagen. Vanuit Makassar naar het inmiddels Djakarta noemende Batavia.

Repatriëring in october 1950 naar Nederland. Door deze verplaatsingen hebben de kinderen amper naar school kunnen gaan en zaten we op inlandse scholen. Daar voelden we ons helemaal thuis. Tussendoor is er nog een verlof geweest naar Nederland , voor Pa een halfjaar, wij bijna een jaar. Al met al heeft die verrekte Jap mij mijn jeugd afgenomen en op achterstand gezet. Deze achterstand heb ik onvoldoende ingehaald en heb de eerste jaren in Nederland me agressief gedragen. Was veel uit op confrontaties in de hoop op een vechtpartij. Het is zelfs zover gekomen dat ik de leraar Frans op de Mulo in Scheveningen bewusteloos heb geslagen omdat hij mijn vriend , Indische jongen, in de klapperboom toewenste. Dat alleen omdat hij zijn huiswerk Frans niet heeft gemaakt.