Het verhaal van Thea Meulders
“Ik dank mijn leven aan de atoombom“
Het leven in een jappenkamp.
Ria Meuleman, Het Witte Weekblad, april 2008
NIEUW VENNEP – ‘Ik dank mijn leven aan de atoombom.’ En bizarre opmerking, maar voor Thea Meulders realiteit. Een maand na de atoom bommen op Hiroshima en Nagasaki in augustus 1945 en de daarop volgende capitulatie van Japan, kwam er voor haar als zesjarig meisje een eind aan jaren vol ontberingen in een jappenkamp op Sumatra. ‘Ik ben tegen wapens, maar soms zijn ze nodig.’
In Nederland is weinig bekend over de Tweede Wereld oorlog in ZuidOost-Azië. Als gastdocente van de Stichting Gastdocenten WO II, werk groep ZuidOost-Azië, vertelt Meulders op scholen over haar ervaringen in het jappenkamp.
Thea Meulders werd in 1939 op Java geboren, als dochter van een KNIL-officier. In november 1941 kreeg ze, in middels wonend op Sumatra, een zusje. Een maand later veranderde hun leven dramatisch na de aanslag op Pearl Harbour en de daarop volgende oorlog met Japan. De regering kon staatsburgers geen veiligheid meer bieden en alle in Nederlands-Indië wonende Nederlandse militairen en burgers werden geïnterneerd in kampen. ‘We mochten slechts één koffer met spullen meenemen en kwamen in een kostschool, waar we ons vrij konden bewegen. De Japanners maakten daar een kamp van. Meulders, die toen 2,5 jaar oud was, herinnert zich het afscheid van haar vader kort daarna. Twee maanden later werd hij door de Japanners ‘eervol’ geëxecuteerd. ‘Mijn moeder hoorde dat pas na de oorlog. Ze heeft nooit kunnen rouwen.’
Gestraft
Vrouwen verrichtten dwangarbeid: doden afvoeren, terrein schoonmaken, open riolen leegscheppen en zware landarbeid. Ondertussen zoekend naar eetbare knolletjes. Wie zich niet aan de regels hield, werd zwaar gestraft. ‘We leden honger, mijn zusje huilde veel. Twee keer per dag kregen we bittere pap. Daarnaast 100 gram rijst per persoon per week, een theelepel sambal en een theelepel suiker en om de zes weken een theelepel zout of een zout visje en veertig korrels maïs. Drie jaar lang kreeg ik niet meer vitamine dan die sambal en maïs. Dat heeft gevolgen gehad. Privacy was er nauwelijks. We hadden alleen een plekje om te liggen. Eerst op britsen, later matjes. Het was vochtig, heet, we konden niet baden en alles stonk. Veel mensen stierven. Communicatie met de buitenwereld ontbrak en mijn moeder was wanhopig van onzekerheid.’
De kleine Thea paste op haar zusje, zorgde voor water en kookte het tot drinkbaar op een vuurtje van kooltjes uit de centrale keuken en takjes uit het bos. ‘Mijn moeder vertelde later dat we heel apathisch werden en alleen op een matje lagen.’ Het enige speelgoed was een pop, die haar moeder voor haar vijfde verjaardag ruilde voor een paar dansschoentjes. Te zien op de tentoonstelling in de bieb.
Atoombom
‘In augustus 1945 strooide een ‘zilveren vogel’ briefjes: Japan was gecapituleerd. Daarom dank ik mijn leven aan de atoombom. Hoe cru dat ook klinkt. Na een maand mochten wij het kamp uit. Eind 1946 kwamen we in Nederland.