Het verhaal van Jan Arntzenius

Door Jan Arntzenius

Pearl Harbour
Gebombardeerd door de Japanse vloot. President Roosevelt verklaart Japan de oorlog.

Wij woonden in Surabaya Oost Java. Ik was 11 Jaar en zat in de 5 klas van de lagere school. Toen heette dat zo, nu Basis school. Mijn Vader werkte bij de Stoomvaart Maatschappij Nederland die een geregelde dienst had op Nederland. Toen niet meer maar gingen de schepen naar Amerika en Australië. We hadden een geweldig leven toch wel een mooi huis en altijd warm. Je besefte eigenlijk niet dat er oorlog was. De ouders spraken er wel over. Maar het drong niet door totdat er een schuilkelder werd gebouwd in de tuin. En er voorraden in gezet werden. De eerste keer dat er luchtalarm was machtig intersant voor ons kinderen. Maar toen was het echt en iedereen in de schuilkelder en hoorden we de bommen vallen. Soms als we konden spiekten we buiten en ja hoor hoog in de lucht zag je de zilverwitte vliegtuigen. En wolkjes van de salvo’s. Een paar dagen erna hoorden we zware dreunen en zagen rookwolken opstijgen bij de haven waar de Marine de belangrijke dingen de lucht in liet vliegen. Ook hoorden we gebulder van kanonnen. Mijn Vader vertelde dat het de slag in de Javazee was van Schout bij Nacht Karel Doorman.
Twee dagen erna kregen wij mensen in huis die er bij waren geweest en geen opvang hadden ze zagen er vreselijk uit. Kleren gescheurd en olie van het water waar ze in gezwommen hadden naar de kust toe. Dit heeft eigenlijk het meeste indruk gemaakt op ons kinderen. De mensen waren zo somber en spraken bijna niet. We begrepen het niet, maar Moeder vertelde ons dat ze vreselijke dingen hadden meegemaakt.

Niet lang daarna moest iedereen stil zijn want door de radio kwam een toespraak van de GG Tjarda Van Starkenborg Staghouwer. De Caputilatie was op 9 Mrt 1942. Ik kan het me allemaal niet meer herinneren alleen dat hij zei: wij hebben ons overgegeven aan deze meedogenloze vijand. God zij met U allen en behoede U. Hopelijk zien wij elkaar weer.

Hij is in Indië gebleven en niet naar Australië gevlucht wat de Generale staf wel deed. Hij heeft de oorlog overleefd gelukkig maar. Generaals en de rest zijn gevlucht. Veel van de mensen die bleven zijn getransporteerd naar de Burma Spoorweg. Evenals Wim Kan. Met de vreselijkste ervaringen.

Mijn Vader kreeg de opdracht van de SMN (Stoomvaart Maatschappij Nederland) om met de Pulau Bras uit Wijnkoopsbaai naar Australië te vluchten. Maar Moeder vond dat niet zo’n goed idee en we bleven. Gelukkig aan de ene kant maar want bij het uitvaren uit Wijnkoopsbaai werd de Pulau Bras door een Japanse onderzeeboot getorpedeerd. Veel mensen zijn hierbij omgekomen en een gedeelte die het overleefden zijn gepakt en in Sumatra te werk gesteld aan de Pakan Baroe spoorweg.

Mijn Vader werd opgepakt en naar de gevangenis vervoerd wij vreesden het ergste en probeerden elke dag pakketten met etenswaren naar binnen te krijgen wat niet makkelijk ging met de luimen van de Jap. Ik wil wel vermelden dat elke keer als je een Japanse wachtpost moest passeren, moest men buigen. Deed je dat niet dan was het niet best en kreeg je een pakslaag en niet al te zacht met een stok. Mijn moeder overkwam dat ook terwijl ik moest toekijken. Als kind doet je dat enorm veel en zou je die vent willen neerschieten.

Mijn Moeder is diverse keren weggehaald door de Kempetai. (De Japanse Gestapo), als ze terug kwam mochten wij niet in de kamer zijn dan werd ze verpleegd door vriendinnen. Daarna werden wij weer toegelaten en zagen we wel dat ze blauwe plekken etc had. Dat ging ons door merg en been.

School was er niet meer bij en werd ons geld in Japans geld verruild. Wat geen cent meer waard was, er stond geen reserve tegenover.

Kamp
Na een paar weken kwam er een verordening dat we allemaal in een wijk geconcentreerd moesten. Vrouwen en kinderen, de mannen waren al weg naar krijgsgevangen kampen in het Bandoengse en naar Birma spoorweg. Of naar Japan naar de Kwik en Koper mijnen. Verschillende van die scheepsladingen zijn nooit meer terug gekomen daar ze getorpedeerd waren o. a. de Junio Maru die door een Engelse onderzeeboot geraakt werd en zonk. Waarna alle opvarende inclusief de gevangenen verdronken. Deze mijnen waren berucht voor de giftige dampen en meer niet te noemen dingen.

Wij zaten in de Darmo wijk in Surabaya. Met een familie of 5 in een huisje. Elke familie 1 kamer. De poort was nog wel open en konden we in en uit. Na twee weken was dat voorbij en kwam er een wachtpost en konden we niet meer naar buiten. Op een dag werd er verteld dat we op transport gingen naar een ander kamp met de trein. ’s Morgens vroeg moesten we met handbagage lopen naar het station een km of 3, best zwaar want er liepen ook oudere mensen mee. In de trein waren de ramen geblindeerd en na een paar uur ging de reis beginnen. We reden de hele dag op en af weer een uur stil staan dan weer half uur rijden. Zo zijn we de dag en de nacht doorgesukkeld en kwamen in de vroege morgen eindelijk aan in Ambarawa een klein stadje in midden Java. Het ligt in de bergen en aan een moeras. Dat had wel gevolgen voor ons kampmensen, want later waarde de moeras koorts en malaria welig rond om maar niet te spreken van dysenterie en dat was de grootste doods oorzaak van de oudere mensen. Op het station werden we ingedeeld in groepen en moesten lopen naar een omheinde ruimte.

Met omheinde ruimte bedoel ik dus een concentratie kamp. Wij gingen naar Ambarawa 9 een voormalige school voor leraren HIS (Hollands Indonesisch School). Hierop zaten meestal alleen kinderen van Indonesiërs.
Een klas werd toegewezen en families kregen 40cm per persoon om te slapen op een houten brits. Ongeveer 1,20 meter hoog van de vloer. En klamboe moest opgehangen worden aan het plafond. De eerste maanden mocht ik wel bij Moeder slapen met mijn broer en zus. Maar daarna moest ik omdat ik 12 jaar was naar een kamertje achteraan het kamp met andere jongens slapen en was overdag er wel weer bij. Na twee dagen moest ik werken in de rijst keuken daar werd op grote vuren en ketels de rijst voor het kamp gekookt. Ik was daar samen met een oude meneer, die waren uit de contreien opgepakt en in ons kamp gezet. Ze waren bijna allemaal 60 of ouder. En op onze leeftijd noem je dat oud. We werkten van s’morgens 6 uur tot 1 uur en dan waren we vrij. Om 5 uur terug komen om alles klaar te zetten voor de volgende morgen. Veel vrijheid voor spel was er niet want de tijd dat ik vrij was moesten we in de tuin werken voor groenten te kweken helaas werd die groenten gestolen door de Jap als hij vond dat zij die konden gebruiken. Er was ook veel controle door dikbuikige generaals en moest al het geld op de brits klaargelegd worden wat we nog hadden of ringen en andere soorten kostbaarheden. Die werden meegenomen. Indertijd hadden we ook alles moeten achterlaten wat we in huis hadden. Auto huisraad banktegoed van mijn Vader. Alles weg. (Ingepikt en nu doen ze of ze nergens van weten).

Elke morgen moest iedereen aantreden voor de barak en op commando buigen en tellen in het Japans uiteraard. De kamer oudsten brachten dan rapport uit dat alles compleet was. Er werd dan ook geslagen en niet zuinig ook, mijn Moeder was kamer oudste en heeft ook diverse lellen gehad. We hadden een tolk en deze mevrouw was een Russische uit Wit Rusland en had in Japan gewoond, sprak de taal vloeiend. Maar zij kreeg zo nu en dan ook een oplawaai omdat Westerlingen in de ogen van de Jap een bastaardras is. Ze keken neer op ons in Japan en noemden ons Gajun, een degenererende naam.

Jongenskamp
We kregen een bericht dat we als jongens van boven de 11 jaar naar een ander kamp moesten (achteraf was dit in Japan de leeftijd dat er een man van het kind gemaakt moest worden), wisten wij ook niet natuurlijk. Maar voor de Moeders was dit heel erg, je wist niet wat er zou gaan komen en gebeuren. De Moeders namen afscheid van hun zonen, die naar Kamp 11 Banjoebiroe gingen, een kamp vlak bij ons kamp.

Dit zijn de moeilijke momenten voor de Moeders. Maar iedereen die ouder is kan zich dat voorstellen.
We wisten niet waar we heen gingen en het afscheid was miserabel.

Vlak voor dat wij weg moesten werd er omgeroepen dat alle meisjes van 17 jaar zich moesten melden. Niemand begreep in eerste instantie wat dit was. Maar later werd er door de tolk, Mw Lotigius, uit de doeken gedaan dat ze als troostmeisjes werden gebruikt door de Japanse officieren in Semarang. Dit was wat iedereen bijzonder trof, zo iets ergs. Maar er tegenin gaan had geen zin anders werden ze toch hardhandig weggehaald met alle gevolgen van dien. In Nanking hebben de Jappen precies hetzelfde gedaan en de troostmeisjes zijn na de oorlog wel gecompenseerd, ook de Nederlandse meisjes, gelukkig maar. Maar het trauma blijft en gaat nooit meer weg. Er zijn ook nog kinderen geboren vanuit die handelingen, wat natuurlijk ook iets is om nooit te vergeten en waar je altijd mee geconfronteerd word.

Wij gingen dus in een lange colonne op weg naar een nieuwe locatie. Maar we hoefden maar 10 minuten te lopen, het was het Instituut St Josef, een gewezen opleidingsschool voor het onderwijs. Mij was een ligplaats op de grond toegewezen in de hal van de school. Er waren Nonnen die ons begeleiden in de dagelijkse gang van zaken. Onze zaal zuster was een Don Bosco-zuster, die zijn getraind in de opvang van jongens als wezen etc. Deze was enorm lief en begrijpend. Ze is altijd in mijn gedachten als ik aan de kampen denk.

Het voedsel was te weinig en we werkten de hele dag, groenten verbouwen. Er was ook een kamp hoger in de bergen en daar verbouwde men de groenten voor onze kampen. Dat waren uitverkorenen, zij mochten daar blijven dat is ook zo gebleven. Er was één kamp leiding die ik mij goed herinner, hij was toen nog in de kloosterschool bij ons. Toen ging het verhaal dat één van de nonnetjes naar het toilet moest en Piet tegen kwam s’nachts. Piet ging s’nachts wel de brandwachten van ons jongens controleren of we niet sliepen, want dan zwaaide er wat. Nou had Ome Piet veel humor en wat gebeurde hij had een doek om zijn hoofd gedaan en die zuster schrok natuurlijk behoorlijk toen ze deze kerel tegen kwam. Het verhaal is natuurlijk plagiaat, maar hij vertelde het aan iedereen die het maar wilde horen. De zuster vroeg: “Zijt gij een geest of komt ge van God”. Waarop Piet zei: “Nee ik ben Piet en zoek de pot”. We hebben allemaal gelachen ik heb lang gedacht dat het waar was maar onze zaalzuster vertelde later dat het een verhaaltje van hem zelf was.

De Jap had plotseling weer iets nieuws en werd er s’morgens vroeg ochtendgym gehouden. Wij vonden dat niet grappig. Het eten was steeds meer een klein beetje en brood was een klef hompje. Er waren er, die allerlei dingen verkochten voor portie’s eten. Alleen de man die verkocht had soms dagen geen eten. Daar is door de zusters een stokje voor gestoken want dat werd te gek, er hadden jongens soms een week geen eten. De oude mannen in het kamp gingen bij bosjes dood aan dysenterie en malaria. De zusters, die op de ziekenzaal werkten, liepen uiteraard een hoop risico. Maar we hadden geen medicijnen en werd er alleen getroost en rein gewerkt in de hoop dat het genezen zou, maar dat was een wishful thinking. Elke dag kwam de lijkwagen, een houten wagen op heel hoge wielen, binnen bij de poort en werden de bambu kisten geladen waar het vocht uit sijpelde. Het bambu-vlechtsel was zo wijd dat je door de latjes het lichaam kon zien liggen. Het enige wat een beetje piëteitvol was dat die kerels die de kar begeleidden, zwarte kleren aan hadden. Wij mochten niet mee om de laatste groet te brengen als je ze kende. Wat er op de begraafplaats gebeurde weet niemand. Ik heb ook een deken verkocht voor 5 portie’s eten.

‘s nachts moesten wij dus wachtlopen, daar had ik het eerder over. Wanneer je een Jap tegen kwam en dat gebeurde nog wel eens, moest je hen in het Japans vertellen dat alles in orde en rustig was. Maar dat hadden we geleerd en ook het tellen tijdens de appéls.

Er waren ook veel Inspectie’s en als ze dan wat vonden dat van hun gading was, werd dat ingepikt.

Het smokkelen was ook een sport op zich. Er was een rieten omheining om het kamp en dan slopen we daar heen als de wachtpost weg was. En verkochten allerlei dingen persoonlijke eigendommem voor Javaanse suiker of eenden eieren. Rijst of groenten. Maar het meest de suiker en de eieren. Javaanse suiker ziet er bruin uit en word niet zoals in de fabriek geraffineerd behandeld zodat ze wit wordt. Maar na koken met de suikerriet in een halve kokosnoot gegoten. Dan koud geworden zijn het van die harde brokken, heel erg zoet. Met een aparte smaak er aan. Je kunt het hier bij speciaal zaken krijgen. Men gebruikt het in Indonesië in het eten. En geen witte suiker omdat het een speciale smaak aan het eten geeft. De eendeneieren waren gekookt en die at je gelijk maar op als je niet gepakt werd door de Jap. Er zijn er wel gepakt en dan werden ze als voorbeeld met een fietspomp water in hun gepompt. Ik ga niet in details verder want het is niet zo prettig.

Als er jongens nodig waren voor goederen voor de andere kampen, werd dat omgeroepen (zonder luidsprekers) of te wel geschreeuwd:. “Jongens kamp 9 of 6 aantreden”. Dan rende iedereen, die uit dat kamp kwam, naar voren. En dan werden de sterkste eruit geplukt en moesten dan met een loodzwaar ijzeren karretje spullen ophalen bij het station en naar het desbetreffende kamp brengen. Dan werd er vlug uitgeladen en mochten we even onze moeders zien en praten. Half uur of zo, dat lag aan de begeleidende Jap. Als hij een maatje had die bewaker in dat kamp was kon het langer duren. Er waren veel Koreanen uit het Japanse leger als bewaker aangesteld. Onze Koreaan heette de Bolle hij was groot en dik. De kampcommandant was een Japannner en wij noemden hem Mooie Karel want hij had altijd zijn laarzen zo mooi glimmend (dat was het werk van één van de jongens, die moest werken bij de Jappen in huis). Was ook katholiek en was beter begrijpend en had zichtbare Christelijke ideeën. Waar we eigenlijk later dankbaar voor waren. Later kregen we weer een sadist, zoals het in hun karakter zit. Wij moesten ook de overleden oude mannen naar de poort brengen in de bambu kisten waar ik het eerder over had. Na een half jaar werd er bericht dat het kamp opgeheven zou worden en moesten we verhuizen naar een kamp in het dorp zelf. Dit was kamp 7,. er waren 6 kampen en een gevangenis (dit was een oud fort en heette Fort Willem I ). Was voor de oorlog een gevangenis geweest en later weer hersteld.

Dit kamp waar we nu in kwamen, was berucht door de slechte leiding. Ik moet zeggen dat kamp 8, waar we eerder in zaten, werd geleid door Hr Refuge, een Belg die planter was geweest en een eigen onderneming in de bergen heeft gehad, waar hij na de oorlog weer naar toe is getrokken. Achteraf is gebleken dat hij zeer heldhaftig was geweest en de Jap behoorlijk tegen de haren in streek met gevaar voor eigen leven. Maar gedurende kamptijd kreeg hij alleen negatieve dingen over zich heen en verhardde hij een beetje. Wat nu begrijpelijk is.

Het kamphoofd van kamp 7 was de Hr Terhenne een slappe figuur waar niets van uitging. Vooral omdat door de oorlog er voortduurde steeds meer mensen overleden, nu ook jongens en dat was een behoorlijk ingrijpende zaak. Mijn slaapmaatje waar ik in kamp 7 naast sliep kreeg moeraskoorts en overleed. We hadden twee doktoren in het kamp maar die konden niets uitrichten er waren geen medicijnen. Ja, placebo’s, zoals ze nu heten.

Ze deden wel aan geloof. Zondags was er een kerkdienst, want er waren een dominee en een pastoor in het kamp. In kamp 8 waren er ook Joden, maar die hadden geen Rabbi en volgden hun eigen rite’s zo goed als maar mogelijk was. Bij de Jap was er niet specifiek een haat tegen Joden, maar sowieso tegen alles wat Westers was.

Naarmate dat de oorlog voort schreed gingen er steeds meer oudere mannen dood en liep het aantal op tot 5 à 6 per dag. De dysenterie sloeg ook flink toe, wat de hoofdoorzaak was van hun overlijden. De stank werd ook steeds indringender. Er was niet veel water en voedsel al helemaal niet.

Als we s’nachts wacht liepen, altijd met tweeën, probeerden we jonge papaja’s te stelen en dan gelijk op eten. Die was nog niet rijp en keihard. Dan waren er nog de veekoeken. We hadden achter in het kamp een varkenshok voor de Jap en daar werden veekoeken gebracht. Geperste haver of ik weet niet wat het was, maar als je een stukje ervan at en water dronk, zwol het op en had je een voldaan gevoel en geen honger. Voedingsstoffen zaten er niet in denk ik. Want mager werden we natuurlijk wel.

Achter de barak liep een slootje en er zwommen kikkervisjes in die we vingen en opaten, het was geen delicatesse.

Op een dag was er consternatie, er vlogen bommenwerpers heel laag over en gooiden briefjes naar beneden. De emblemen op de vleugels en staartvlak: een Nederlandse vlag. Dus iedereen in alle staten want de bevrijding stond voor de deur. Dachten we, maar helaas zaten we nog bijna een jaar in het kamp. Dat was een teleurstelling want op het briefje stond dat het niet lang meer zou duren. Toch achteraf was het een geweldige ervaring om die militairen in de deur opening te zien staan van dat vliegtuig.

Ik heb wel een verhaal gehoord dat op Celebes de kampbewoners een schelpenpad door het kamp hebben getrokken, dat een groot wit kruis voorstelde, de Jap heeft het nooit door gehad. Eigenlijk vreemd? Maar na de oorlog hoorden we wel dat er kampen zijn gebombardeerd, want ze wisten niet dat er krijgsgevangenen in zaten.

De voedselsituatie werd steeds nijpender en dus werd er meer aan smokkelen gedaan. Het bewaken van het kamp werd nu ook steeds meer door Indonesische rekruten gedaan. Die een houten geweer droegen, want het ging de Jap blijkbaar te ver om hun echte geweren te geven. Wij noemden ze Hei ho’s. Waar het een vertaling voor was weet ik niet meer. Maar we hadden een alias naam voor ze bedacht. Dat was klepon (betekende groen balletje), een lekkernij dat gemaakt was van sagodeeg met binnenin een klontje Javaanse suiker en dat sagodeeg was groen gemaakt. Was erg lekker en toch vergeleken we die knapen ermee. Ze waren ook niet zo lekker hoor, ik bedoel de soldaten, zoals ze zich zelf noemden. Einde van de oorlog.

Maar we merkten wel dat het einde naderde, de Jap werd goedgevig. We mochten meer en op een dag was het zover iemand met het verhaal kwam, dat we vrij waren, de Jap had zich overgegeven.

Ik geloofde het niet en liep naar de poort en daar stond niemand meer, je kon zo naar buiten lopen. Maar eerst dachten we aan eten en dat werd ook gedaan. We ruilden met kleren etc en kregen daarvoor in bananenbladeren verpakt eten, je hebt daar allemaal inheemse namen voor. Maar het gaat te ver om die te noemen. In een mum van tijd lag de hele barak vol met bananenbladeren. Je kon er met een polsstok overheen springen. Maar dat was natuurlijk zo fout als wat, er zijn ook jongens gestorven aan overeten. Er waren er ook die meteen naar het station liepen en de trein namen naar bestemmingen door heel Java. Mijn Moeder zat in Kamp 6 en dat was een tien minuten lopen van dit kamp. De volgende ochtend ben ik met een groep naar dat kamp gelopen en was het weerzien natuurlijk geweldig. Na twee dagen kwamen de Engelse troepen aan in het dorp. Voor ons een machtig gezicht, vooral omdat het Gurka’s waren uit India en de mare ging al vooruit dat het vechtersbazen waren. Er kwamen tanks het kamp in en de bezetter werd werkman en moest voor ons zware lasten vervoeren. Maar dat is nou weer het eigenaardige van dit Japanse volk, ze accepteerden gelijk de overmacht en heerschappij van een ander volk.
Er gebeurde uiteraard wel ongelukken die soms diepe indruk maakte. Een jongen die van een Brencarrier dood viel. Maar wat er een beetje later gebeurde was, dat er mortiergranaten in het kamp vielen. Die werden afgeschoten uit de bergen. Door de TNI of te wel het Indonesische Republikeins leger. Die toen hun vrijheidsstrijd begonnen. Het waren hectische dagen en we moesten gerepatrieerd worden naar Semarang, Midden-Java. Het opperbevel van de Engelsen had trucks beschikbaar gesteld en werden de zijkanten met matrassen beschermd. Het konvooi werd naar Semarang begeleid, ongeveer 1½ uur rijden. Door de bergen en dat was het gevaarlijkst, want ze konden overal zitten. We zijn gelukkig goed aangekomen en werden in het ex-kamp Lampersari ondergebracht in huisjes. Wat een luxe en we mochten vrij rondlopen, dat was ook al wat. Alles wat we hadden was ieder een tas met wat kleren. We hoorden dat we met een vliegtuig naar Batavia zouden gaan. We zijn drie keer naar het vliegveld gegaan maar elke keer werd het beschoten en moesten we onverrichter zaken terug naar het kamp.

Ten einde raad maar per schip. Semarang had geen aanlegplaats maar alleen een rede waar de schepen ankerden en wij werden met lichters erheen gebracht. Er staat daar altijd deining dus zo gemakkelijk ging dat niet. Maar uiteindelijk gingen we dan met de Winchester Victory, ik zal dat schip nooit vergeten. Heb er een keer geprobeerd om het prototype te downloaden maar helaas niet gevonden.

Aan boord zagen we allemaal dingen die we nog nooit hadden gedacht dat die bestonden. De eerste kop Amerikaanse koffie, het eten grote Idaho aardappelen, nu zou ik er van gruwen, die glazige dingen, maar toen was het lekkerste wat er op de wereld bestond en vlees en groenten, grote doperwten. En ijs na, wat een luxe.

Nu nog als ik terug kijk op mijn leven vind ik het nog steeds erg als mensen nonchalant omgaan met eten, mijn kinderen hebben het ook niet makkelijk gehad met een vader, die er steeds achter aan zat wat de voeding betreft. En vooral in deze tijd met streepjes code en vervaldagen van het eten en dan maar weggooien. Ik weet nog goed dat ik voor de oorlog thuis Nasi Goreng moest eten en ik ervan gruwde, later in het kamp dacht nog wel met weemoed terug aan al dat kostelijke eten.

We kwamen aan in Batavia (toen nog) en werden naar een huis in de bovenstad gebracht. Waar we moesten wachten op mijn Vader die uit het krijgsgevangenkamp 15e Bat in Bandoeng kwam. Hij had mee kunnen vliegen met een vliegtuig van de Royal Air Force die toch naar Batavia ging. Herenigd met de familie, toch wel vreemd, want je hebt elkaar dan drie jaar niet gezien.

Jan ArntzeniusWe kregen bericht dat we met een vliegtuig naar Holland gingen. En na legio stops 3 maart 1946 op Schiphol aankwamen en toen werden ondergebracht in Huize Lydia, Roelofhartplein Amsterdam. Was een hele ervaring, uit de warmte en in de kou met sneeuw, die ik nog nooit had gezien en gevoeld.

Dit is mijn verhaal ik hoop dat iedereen het kon lezen het is een groot stuk van mijn leven. En er zijn velen die het 100 % erger hebben mee gemaakt. Ik neem de Birma spoorweg en alle slachtoffers van de schepen die zijn vergaan door oorlogsgeweld. Zoals de Juno Maru vol gevangenen te onder zijn gegaan opgesloten in de ruimen en er niet uit konden. Dan moet ik wel een traan daarvoor laten. En ben even stil en denk aan hen.

Ze hadden duizenden Indonesiërs gerekruteerd om aan de Birma spoorweg te werken, deze werden Romusha’s genoemd, ze zijn daar bij duizenden gestorven. Mede een daad van Sukarno, die dat liet gebeuren om bepaalde privileges te krijgen van het commando Japanse strijdkrachten in Indonesië.

Jan Arntzenius

Naschrift: Een Japanner is anders, daar is de man die de dienst uitmaakt en de vrouw is ondergeschikt.
Wij kunnen ons dit allemaal niet voorstellen, maar ver na de Oorlog ben ik met Nedlloyd wel in Japan geweest, maar er is niets veranderd, het zijn dezelfde begriploze mensen die zich zelf zien als superieur ras. In Tokio was een barretje waar op de ruit stond “only for Japanese”. Dan denk je wel even wat. Ook de manier van doen gedurende de inklaring van het schip was van dien aard. Ik heb behoorlijk op de tanden gebeten. Maar ik kan niets zeggen want ik ben in dienst van een Maatschappij, die daar op vaart en wil de baas geen schade doen. Maar zuur is het wel, ik heb wel een handelsvertegenwoordiger de boot afgestuurd die de zelfde sissende geluiden maakte als de Kempetai-officieren die mijn Moeder belaagden. Toen zag alles rood voor de ogen, heb dat nog nooit eerder mee gemaakt bij mijzelf.