De doelstelling van de werkgroep Zuidoost Azië is het geven van voorlichting aan jongeren over de gebeurtenissen in de Tweede Wereldoorlog en de Bersiaptijd in het voormalig Nederlands-Oost-Indië.
De werkgroep, die bestaat uit ongeveer veertig ervaringsdeskundigen, geeft al meer dan 28 jaar jeugdvoorlichting. De groep van gastdocenten wordt echter kleiner en er wordt nu ook een beroep gedaan op de 2e generatie. Zij kunnen vertellen wat een oorlog doet met een kind dat zelf de oorlog niet heeft meegemaakt. Het bundelen van krachten is een van de actuele speerpunten van de werkgroep.
Het uitgangspunt bij de voorlichting is de eigen persoonlijke beleving, belevenis en ervaring. Een belangrijkste vraagstelling is hierbij: “Hoe is het leven in oorlogstijd en in de daaropvolgende revolutieperiode?” De Nederlanders uit Nederlands-Indië hebben destijds te maken gekregen met allerlei vormen van onderdrukking, onvrijheid en discriminatie. In de huidige samenleving komen vergelijkbare verschijnselen op grote schaal voor. Het zichtbaar maken van deze verschijnselen en de gevolgen daar van kunnen een preventieve werking hebben. Door het geven van informatie over de gebeurtenissen in de periode 1941-1949 in het voormalig Nederlands-Indië kan er een gedachtewisseling plaatsvinden over tolerantie, individuele verantwoordelijkheid, racisme, discriminatie en geweld.
Thea Meulders is zelf gastdocent Zij is geboren op 30 juni 1939 in Magelang op Java. Haar vader was 2e Luitenant bij het KNIL en werd nog voor de Japanse inval overgeplaatst naar Langsa in Atjeh op Sumatra. Zij werd in april 1942 als kind met haar moeder geinterneerd in het Japanse kamp Brastagi en in 1944 overgebracht naar Aek Pamienke III. In totaal heeft zij in vijf verschillende kampen gezeten. Haar vader is door de Japanners geëxecuteerd in de buurt van Takengon.
Zelf zegt ze: “Als tweejarig meisje kwam ik met mijn moeder en zusje in een jappenkamp terecht. Het was verschrikkelijk. We sliepen op rieten matjes met zestig man in een kleine ruimte. Privacy was er nauwelijks. Het was vochtig, heet, we konden niet baden en alles stonk. We kregen nauwelijks te eten en te drinken. Veel mensen stierven. Het enige speelgoed was een pop, die mijn moeder toen ik vijf werd had geruild voor een paar dansschoentjes. Die dansschoentjes waren van zijde en passend bij een dansjurkje. Mijn moeder bewaarde deze zaken als een mascotte. Zolang zij die schoentjes bezat, zou haar man de oorlog overleven. Die pop heb ik nog en heet Pop Edith. Pop Edith was voor mij gevoelsmatig het overlijdensbericht van mijn vader. Toch is deze pop vanaf het moment dat ik deze kreeg, op 30 juni 1944, tot op heden mijn troost en toeverlaat. Ik vertel dit aan de kinderen zodat ze zich een beetje kunnen voorstellen hoe een oorlog is door de ogen van een kind.”
Ze vertelt hoe ze er toe gekomen is om gastdocent te worden. “Ik was docent op het ROC in Leiden. Eind jaren tachtig kwam ik min of meer toevallig met mijn leerlingen in gesprek over mijn Indische jaren. De positieve reacties hierop en later een advertentie in een blad van de Stichting Japanse Ereschulden, deden mij besluiten de opleiding tot gastdocent te volgen en lessen te gaan geven. Het is nu een onlosmakelijk deel van mijn leven en ik krijg zulke mooie reacties dat ik er voorlopig nog mee door wil gaan.”
“Mijn verhaal gaat over primaire levensomstandigheden. Ik ga niet in op historische of politieke zaken. Het gaat om mijn herinneringen en ik tracht die ook zo zuiver mogelijk te houden in mijn betoog. Voordat ik aan mijn verhaal begin leg ik twee strandmatjes neer met een kleine tussenruimte. Op die plek staat een rieten koffertje met een flesje water er bovenop. Ik vertel dat een strandmatje de ruimte is die je had in het kamp en de tussenruimte gebruikt werd voor het weinige dat je nog had en de volgende persoon lag op het andere matje. Ik zit op mijn hurken omdat we geen stoelen hadden. De kinderen in de klas kunnen zich zoiets nauwelijks voorstellen, maar het geeft hen een goed beeld van de omstandigheden waarin wij moesten leven.”
“Ik wil graag een voorbeeld geven van een reactie die me erg ontroerd heeft. Ik had op een school mijn verhaal verteld en aan het eind van mijn verhaal vraag ik altijd of leerlingen willen reageren. Een leerling, afkomstig uit Bosnië, vroeg of hij ook wat mocht vertellen. Dat mocht uiteraard.
Hij woonde toen nog in een plaatsje in Bosnië en speelde na het avondeten nog even buiten. Zijn opa zat voor het huis een pijpje te roken. Plots hoorde hij veel lawaai en schoten. Zijn opa was in zijn schommelstoel doodgeschoten. De klas was muisstil en ikzelf maakte een diepe buiging voor het feit dat hij dit had durven en kunnen vertellen. Later vertelde hij mij hoe blij hij was met mijn verhaal en dat hij daardoor ook het zijne had verteld. Hij zei: Ik weet nu dat ik, ondanks alle narigheid, net zo sterk kan worden als u. Voor zo’n reactie doe ik het.”