Bersiapperiode in Nederlands-Indië na de capitulatie van Japan
Inleiding
Wat in het voormalig Nederlands-Indië bekend staat als de Bersiapperiode is historisch gesproken, een onderdeel van de Indonesische Revolutie. Deze periode van hernieuwde terreur en bedreiging voor de geïnterneerden in de kampen en voor velen daarbuiten, viel binnen het “Engels Intermezzo”. Deze krijgshistorische term houdt in, dat van 15 augustus 1945 tot 30 november 1946 over geheel Nederlands-Indië een Engels Militair Gezag werd ingesteld door het hoogste geallieerde opperbevel. In de laatste instantie waren dat de leiders van de Amerikaanse, Engelse en Australische regeringen. De Nederlandse regering werd terzijde gelaten. Rusland besloot pas op 8 augustus de grenzen van Japans-Mantsjoerije te overschrijden. Daardoor was het niet betrokken bij de beslissingen in het Pacificgebied.
De gang van zaken die leidde tot het Engels Intermezzo vond zijn oorsprong op de Potsdam-Conferentie in juli 1945. Daar werd duidelijk dat Amerika zich zou concentreren op Japan, en Nederlands-Indië militair en politiek “links” zou laten liggen. De overdracht van Nederlands Indië naar het oorlogscommando van Lord L. Mountbatten vond echter pas op 15 augustus 1945 plaats. Voor Mountbatten en voor Lt. Gouverneur Generaal H.J. van Mook was dit, nota bene op de dag van de Japanse capitulatie, een zeer onaangename beslissing. Wat deze abrupte commandowisseling heeft betekend voor de ex-geïnterneerden en voor de Indonesische Republiek in opbouw, wordt hieronder – helaas fragmentarisch – uiteengezet.
Het historisch onderzoek naar de Bersiapperiode kwam pas begin jaren ’80 op gang. Hiervoor zijn twee redenen. Allereerst was daar het dekolonisatietrauma in Nederland. Bovendien waren niet de krijgshistorische feiten in de tussenliggende periode onderwerp van onderzoek, maar steeds weer de diplomatieke fasen van onderhandeling tussen Nederland en Indië.
Van Bersiap tot gedwongen repatriëring
Op de voorgaande pagina’s van de chronologie zijn de belangrijkste feiten al vermeld rond de capitulatie van Japan. Op 6 augustus viel de Hiroshimabom, op 8 augustus verklaarde Rusland aan Japan de oorlog en op 9 augustus viel de Nagasakibom. Op 14 augustus besloot de keizer van Japan in samenspraak met wat er van zijn kabinet nog over was, tot beëindiging van de oorlog.
De Amerikaanse president Truman besloot de keizerstroon in Japan te handhaven. Naar nu bekend geworden is, mede op verzoek van Europese vorstenhuizen. De beslissing werd echter vóór alles genomen om de Westerse cultuursfeer in Japan te kunnen bestendigen. Wèl werd daartoe van de keizer geëist, dat hij zijn sacro-sancte status opgaf. Hieraan voldeed de keizer op 15 augustus 1945 door zelf een radioboodschap voor zijn volk en voor de 53 Japanse legers uit te spreken. Van die 53 legers bevonden zich er 28 in Nederlands-Indië. Niet alleen werd een staakt het vuren afgekondigd, maar ook werden alle Japanse bevelhebbers opgeroepen tot een zo strikt mogelijk naleven van orders, uit te vaardigen door de geallieerde opperbevelhebbers.
Order tot handhaving van de status quo
Zowel MacArthur als Mountbatten waren ernstig bezorgd over de discipline van de Japanse legers in de landen van hun “oorlogstheaters”, die miljoenenbevolkingen omvatten. De consequentie van de afgedwongen atoom-overwinning was in militair opzicht namelijk, dat na de capitulatie van 15 augustus geen geallieerde legers aanwezig of zelfs beschikbaar waren, voor de – nu geallieerde – territoria. Daarom moest vóór alles voorkomen worden dat de plotselinge capitulatie als gevolg van de atoombommen, bij afwezigheid van SEAC -troepen, tot ernstige ongeregeldheden zou leiden. Mountbatten verwoordde dit aldus:
“One consideration was paramount: until it was certain that the Japanese would obey the Imperial orders to lay down their arms, it would be necessary to conserve sufficient strength to deal with any major development that might arise from their failure to do so” .
Door Mountbatten werd daarom aan alle Japanse legercommandanten bevolen de status quo te handhaven. De consequenties van die order werden aan diezelfde commandanten, op 21 augustus te Saigon toegelicht door veldmaarschalk Terauchi. Het beleid zou dubbelzinnig zijn, gezien de toezeggingen, die op 12 augustus in Dalat aan de Indonesische leiders waren gedaan. Alle Japanse bevelhebbers moesten enerzijds gehoorzamen aan de keizerlijke proclamatie en daarom de geallieerden oprecht tegemoet treden. Anderzijds moest eerlijk tegemoet gekomen worden aan de “vriendschap” met de Indonesiërs. Zo kon het gebeuren dat de vijand in Nederlands-Indië de twee belangrijkste requisieten van een machthebber behield, namelijk de wapens en daarbij de bevelvoering. De overwinnende maar afwezige geallieerden hadden een capitulatie afgedwongen, waarbij zij zich genoodzaakt zagen om via dezelfde keizer in wiens naam miljoenen geknecht waren, de orde en rust te bewaren. Deze realiteit was, door het besluit van president Truman tot beëindiging van de oorlog, niet voldoende voorzien.
Tegen dit krijgsdecor en op een keerpunt van de geschiedenis, moeten de Bersiapmaanden en de Indonesische Onafhankelijkheidsbeweging na 17 augustus worden gezien. Doen wij dit niet, dan ontstaan er zonder noodzaak vertekeningen in de historische beeldvorming.
Bersiap en de grote mogendheden
De multiraciale en koloniale samenleving in Indonesië heeft, ten tijde van de Bersiap, het levensbedreigend geweld van de kant van de Indonesische jongeren met moeite of nauwelijks kunnen verwerken. Dit gold in hoge mate voor Java. Vooral de geïnterneerden, maar ook diegenen die het koloniaal Europees gezag via diplomatieke middelen wilden afsluiten, werden bevangen door de haast ontstellende vraag: “Door wat kon de terreur, die na begin oktober op Java de overhand nam, zo wreed en beangstigend toeslaan?” Velen, die direct na de oorlog immers aan het einde van hun krachten waren, zagen er daarom de Engelsen, of de “fascistische” Soekarno op aan. Echter de laatstgenoemde had wél met de Japanse bezetter samengewerkt, maar had niet het startsein tot terreur gegeven. De Engelsen op hun beurt voelden zich in de luren gelegd door het plotselinge besluit van het veel sterkere Amerika tot commandowisseling over Indonesië. Het wespennest op Java en Sumatra bleek een militaire handenbinder. Bovendien was Amerika op deze wijze in staat, de Japanse “heropvoeding” (lees Japanse strategische positie ten opzichte van het communisme) tot de zijne te rekenen. Niet de Engelsen, maar de Amerikanen bepaalden zo het lot van de geschiedenis en zetten in Azië de gebeurtenissen in belangrijke mate naar hun hand.
Terwijl de Onafhankelijkheid van Indonesië uitgeroepen was, hetgeen een regelrechte bedreiging van de geïnterneerden inhield, annuleerden de V.S. alle Relief -bestellingen. Hoewel Dr. Van Mook hiervoor schriftelijke orders had lopen, moesten deze goederen, inclusief de zo dringend nodige medicijnen, opnieuw in het oorlogsvermoeide Engeland geplaatst worden. Dit leidde tot onaanvaardbare vertragingen. Zo werden Amerikaanse medicijnvoorraden van de Cocoseilanden, subversief en oogluikend toegestaan, naar Java gevlogen.
Daarnaast waren Terauchi’s orders strijdig aan Mountbattens bevelen. In plaats van een status quo na te leven, liet hij oogluikend zelfinternering van grote aantallen militairen te Singapore en op Java toe. (Eind september 50.000 militairen te onder andere Bojojali in Midden-Java). Tegelijkertijd waren de Indonesische militaire (jeugd)korpsen ontwapend. Generaal Nagano hield hen echter in een vurig pleidooi voor dat het nu het moment was om in Indonesië en wel met geweld, het dekolonisatie-proces op gang te brengen. Juist die daad en het revolutionair terroristisch élan daarbij, bepaalden daarna nagenoeg alle gebeurtenissen op Java en deels op Sumatra.
Onafhankelijkheidsstrijd en Bersiap
Hoewel de Bersiapperiode door de uitzonderlijke verschrikkingen bij velen van ons verdrongen is, moeten wij een aantal zaken aan de orde stellen, bijvoorbeeld om onze etno-culturele plaatsbepaling toen en nu te verduidelijken. Eerst moet vermeld worden dat de Bersiap een pre-revolutie was, waarbij de jongere PETA -militairen, aan wie de vuurwapens ontnomen waren, op zoek gingen naar andere wapens. Dit waren goloks (kapmessen) en bamboe runtjing (bamboespiesen). Voor de nu volwassene, die als kind in de Europese gemeenschap wist dat bamboe runtjings dienden voor de jacht op dieren, is dit moeilijk bespreekbaar. Onbewust kon dit een amorfe angst opwekken. Deze angst is enerzijds bepaald door jeugdherinneringen, waarbij Indonesische gebruiken, ook op jacht, gerespecteerd moesten worden. Anderzijds is er de vage herinnering dat men als groep of als individu ten prooi kon vallen aan dit geweld van bamboe, kapmessen en – later – ook weer vuurwapens. Na eind september was namelijk door de Japanse commandanten in Oost-Java het gehele wapenarsenaal van het 16de leger van Java, in handen van de pemuda’s overgedragen.
Emoties en Bersiap
Zo heeft de Bersiapperiode voor oud-Indischgasten meerdere onverwerkbare elementen in zich. Allereerst werden destijds zowel gezinshereniging als hervestiging in de eigen “oude” woning geblokkeerd. Zelfs dit toch wel zeer menselijke verlangen, dat voorziet in primaire veiligheid, werd door de “objectieve” historicus geduid als een hang naar: “Restauratie van koloniale verhoudingen”. Deze historicus, die vanwege zijn noodzakelijke vakdistantie altijd met een “verziende” blik “gewapend” is, beslist op deze manier over onze identiteit. Voor ons, over ons en zonder ons. In Holland deden vele Nederlanders in de jaren ’50 en ’60 hetzelfde. Echter, wat de volwassenen en de kinderen in de Bersiapperiode, al dan niet in een kamp overkwam, was uiterst angstaanjagend. Er werd door Indonesische jongeren, revolutionairen en extremisten, dood en verderf over de blanke en overige “kolonialisten” afgeroepen. Daarbij werd er scanderend op lantarenpalen geslagen om die roep te begeleiden. Er werd, in enkele gevallen op grote schaal, wreed gemoord.
Bersiap en anarchie
Mountbattens “hands-off”-beleid, waardoor zowel de Engelse als vooral, de Brits-Indische militairen de opdracht kregen om NIET te interveniëren, resulteerde vóór 10 november 1945 bijvoorbeeld in anarchie. Een Brits-Indische militair kon zonder in te grijpen toekijken bij een ontvoering van een blanke en bij de vraag om hulp antwoorden: “I have no orders”. Na die datum gelastten de Britten een militair gedrag waarbij wel van vuurwapens gebruik mocht worden gemaakt. De strategische reden hiervoor was dat Mountbatten vóór die datum geen zekerheid had over een extra (3de) divisie voor Java. Daarna kreeg hij van de Engelse regering een extra divisie toegewezen.
Hiermee hing samen dat Dr. Van Mook bereid was tot onderhandelen met Soekarno en Hatta, nadat Mountbatten hem daar op 10 oktober toe dwong. De Nederlandse regering bleef evenwel halsstarrig weigeren, de humanitaire belangen van de geïnterneerden prioriteit te verlenen boven de soevereiniteitsbelangen (lees: koloniale). Zelfs werd het vertrouwen in Van Mook opgezegd, maar koningin Wilhelmina voorkam dit “desaveu” , zoals dit historisch heet.
De vraag kan gesteld worden door wie de ex-geïnterneerden en de niet geïnterneerden zich in de steek gelaten moeten voelen. Dat zijn dan niet zozeer de Engelsen, noch de pemuda’s, want zij vochten zoals ze zich voorgenomen hadden, noch Soekarno. Veeleer zijn dat de Nederlandse regering (zie ook rapportage Parlementaire Enquête-commissie), de Amerikaanse regering en de insubordinerende Japanse opperbevelhebbers. Die laatsten waren echter beperkt in aantal. Met ere moeten hier de bekende Japanse commandanten Kido (Midden-Java) en Mabuchi (Bandoeng-Buitenzorg) genoemd worden. Hierop wordt in het laatste deel van deze beschrijving van de Bersiapperiode ingegaan.
Het verloop van de Bersiap in West-, Midden- en Oost-Java
Voordat de regionaal verschillende feitenreeksen bekeken worden, moet het volgende worden vermeld over het geallieerde oorlogsscheepsverdrag, “shippingpool” genaamd. Dit verdrag heeft mede de vertraagde afwikkeling van de interneringskampen in de hand gewerkt.
De Shippingpool bepaalde, dat landen niet eerder dan zes maanden na de algehele capitulatie over hun eigen schepen mochten beschikken. Deze afspraak had niet alleen betrekking op oorlogsbodems, maar ook op alle koopvaardij- en zelfs hospitaalschepen. Een eenvoudige optelsom leert nu, dat gerekend vanaf 15 augustus, de Nederlandse regering pas op 15 februari 1946 repatrianten op haar koopvaardijschepen mocht vervoeren. Dankzij de niet aflatende inspanningen van Van Mook is dit vervroegd naar eind januari 1946. Engelse schepen zoals de Colossus en de Venerable, maar ook andere schepen – onder Engelse vlag – verzorgden vóór 1 januari 1946 het vervoer van evacuées uit Midden-Java. Als deze evacués per vrachtauto door de vijandige pemuda-vuurlinies naar de kustplaats Semarang werden geëscorteerd, gebeurde het verdere transport met Engelse schepen.
De mensen uit die regio werden daarna ondergebracht in, in allerijl ingerichte, “transit-camps”. Niemand kon hen verder inlichten over de duur van hun verblijf daar en de datum van verdere verscheping. De Engelsen waren al blij een totale oorlog, casu quo bloedbad op Java, te kunnen helpen voorkomen.
Het inzicht in de vertraagde afwikkeling van de interneringskampen kwam zeer laat op gang. Zo werd het onderzoek naar het Engels Intermezzo in 1978 pas verricht en gepubliceerd door de krijgshistoricus Dr. W.G.J. Remmelink. Ofschoon mevrouw Dr. D. van Velden tot besluit van haar standaardwerk wees op de lacunes in deze, was het mevrouw Drs. P.M.H. Groen, die in 1985 aan haar onderzoek naar de bevrijding van de Midden-Javakampen begon. Terwijl het onderzoek naar de situatie in Batavia ook toen pas op gang kwam. Er bleek een structureel verband in de regionale krijgsgeschiedenis met betrekking tot West-, Midden- en Oost-Java te bestaan.
Men kan deze structuur, die ook letterlijk in de ECR te vinden is, als volgt samenvatten:
“In Soerabaja kwam het tot een oorlogssituatie (na 22 september 1945), te Semarang bijna, en in Batavia heeft het maandenlang gespannen”.
Te Sumatra heeft de sfeer van angst en bedreiging bestaan, maar na de landing van het eerste verkenningscommando zijn er – voor zover nu bekend – geen grote aantallen slachtoffers en vermisten gevallen. Het commando onder Majoor Brondgeest en dat onder leiding van commandant Jacobs, wisten geïnterneerden snel naar Medan over te brengen. Militaire bescherming werd daar eerder doelmatig doorgevoerd. In de Grote Oost zijn er voor zover men nu weet, door de Australisch-Nederlandse bezetting aldaar, weinig bedreigende Bersiapsituaties voorgevallen. Deze eilanden lagen ook verder van het revolutionaire centrum, Batavia, en later Yogjakarta, vandaan.
West-Java: driekhoek Bandoeng-Buitenzorg-Batavia
Wat Batavia betreft moet vermeld worden, dat nog vóór de Engelsen op de rede van Batavia landden, – eind september – de Indonesische studenten al waren overgegaan tot bezetting van alle openbare nutsbedrijven. Hieronder vielen de watervoorzieningen, het gas- en elektriciteitsbedrijf.
Daarnaast hadden de pemuda’s de leiding bij de zeer korte ontvoering van Soekarno en Hatta. De pemuda’s waren de instigators tot Soekarno’s onafhankelijkheidsverklaring op 17 augustus 1945. Vanzelfsprekend was die verklaring er anders ook gekomen, maar dan op een later tijdstip. Tenslotte vond er in Djakarta op 22 september een massabijeenkomst van Indonesiërs plaats, onder bewaking van Japanse tanks, die na een kalmerende en zeer korte toespraak van Soekarno, weer uiteen is gegaan.
Djakarta (naamsverandering van Batavia) bleef het toneel van dreiging, kidnapping en moord tot de zuiveringsactie “Operatie Pounce” onder leiding van Brig. Generaal R.C.M. King, van 27 december 1945 tot 3 januari 1946. Dit gold niet alleen voor burgers die zich buiten de kampen ophielden maar onder anderen ook voor mensen, verdacht van Nederlandse sympathieën en voor Chinezen en Japanners.
Bandoeng (60 km ten zuid oosten van Djakarta, in de bergen). Hier was de situatie anders. De eerste massabijeenkomst vond daar op 14 september plaats. Niet alleen de civiele voorzieningen werden bezet, ook de grote warenhuizen en – korte tijd – het vliegveld Andir vielen in republikeinse handen. Maar op 10 oktober leidde de Japanse generaal Mabuchi een tegencoup. Op 11 oktober was hij de situatie meester. De lange voedselaanvoerlijn naar Djakarta werd een probleem. De Engelse generaal MacDonald bewapende eerst, onder streng toezicht, de Indonesische TKR , die voedseltransporten escorteren moesten. Dit liep mis. Weliswaar escorteerde de TKR, maar na voortdurende verliezen in hinderlagen en na een gerucht over een aanval op Bandoeng-Noord, besloot generaal MacDonald tot actie. Van december 1945 tot maart 1946 ontstond een min of meer beschermd Bandoeng-Noord en een onbeschermd Bandoeng-Zuid. Door de verschroeide aarde-tactiek van de pemuda’s ging Bangdoeng-Zuid op 24 maart 1946 in vlammen op.
Binnen de driehoek Bandoeng – Buitenzorg – Djakarta vonden nog meerdere, soms massa- terreurdaden plaats. Min of meer bekend is de terreur in het Depokse, waar Indonesische christenen het slachtoffer werden. Bij Bekassi werd een Engels-Nederlands vliegtuig (Dakota) neergehaald, waarvan alle inzittenden wreed werden omgebracht. Tenslotte vond een groot aantal vrouwen (en hun kinderen) een gruwelijke dood in kampongputten of in kali -ravijnen.
Midden-Java: Ambarawa-, Banjoebiroe-, Magelangkampen
Een aantal Ambarawa-kampen heeft collectieve gijzeling en massale terreur meegemaakt. Na 25 september nam de macht van de radicale pemuda’s in Midden-Java zo toe, dat de Indonesische resident Wongsonegoro aldaar in samenwerking met de Engelse RAPWI -officier T.S.Tull weinig meer kon uitrichten. Toen hadden de pemuda’s ook het grootste deel van de Japanse wapens buitgemaakt. Hieronder bevonden zich mortieren en granaten, welke laatste ook slachtoffers onder de kinderen van Ambarawa maakten.
Na 14 oktober vond er bij Magelang door de pemuda’s een greep naar de macht plaats. De Japanse commandant Nakamura geeft zich over aan de pemuda’s. Na een dag van weifeling neemt majoor Kido het op tegen de bewapende benden. Tegen drie uur in de nacht begon zijn tegenoffensief tegen de 3000 man goed bewapende Indonesische overmacht. Nadat Kido bericht had ontvangen van de gruwelijke moord op 99 Japanners in de Boeloegevangenis, heroverde hij eerst dit gebouw en bevrijdde aldaar ook de 1200 gevangen vrouwen en kinderen. Na het vinden van 75 doodgemartelde Japanners bij Semarang, ging hij over tot zuivering van kampongs en bezetting van de toegangswegen tot de stad Semarang. Op 19 oktober was die strijd in zijn voordeel beslist.
Voor zover militaire ontwikkelingen dit toelieten, werden vanaf 17 oktober, de bevrijde Europese en Indonesische gevangenen overgebracht naar kampen, die door de Japanners effectief beschermd werden. Hoewel Kido’s optreden een einde maakte aan de dreiging voor de geïnterneerden te Semarang, verhoogde zijn harde optreden het gevaar voor wraakacties van de pemuda’s voor de overige geïnterneerden en arrestanten in Ambarawa, Banjoebiroe en Magelang en voor de gevangenen elders op Midden- en Oost-Java.
Hoewel deze kampen met ingang van 14 oktober ernstig bedreigd waren, brak een groep Japanse militairen (100 man) door de pemuda-linies. Zij beschermden naar vermogen de kampen, terwijl Tull met gematigde republikeinse hulp een gewapende vrede wist te bewaren. Dankzij deze crisisbeheersing van Tull, konden op 15 en 18 oktober treinen met geïnterneerden naar Magelang afreizen. Tussen 19 oktober en 18 november trachtten de Engelsen de Ambarawa- en Banjoebiroekampen zo goed mogelijk te beschermen. Op 1 november konden Brits-Japanse versterkingen met moeite Magelang bereiken. Men richtte zich daarna op evacuatie uit Ambarawa en Magelang. Op 18 november vond de tweede slag om Semarang plaats en pas de laatste week van november kon in een oorlogssituatie de evacuatie van Ambarawa- en Bajoebiroe-geïnterneerden voltooid worden. Volgens Tull kwamen 21 geïnterneerden om en werden er 54 gewond. De Britten verloren 100 militairen en de Indonesiërs 1500 – 2000. Het bataljon Kido verloor 206 man, terwijl te Semarang 330 gemilitariseerde Japanse burgers het leven lieten.
Oost-Java: Soerabaja
Hier brak het geweld eind oktober uit. Op 28 oktober is er sprake van een man tegen man gevecht. Het aantal strijdende en gewapende pemuda’s werd geschat op 120.000. Nadat op 30 oktober de Britse Generaal Mallaby vermoord werd, was de maat voor de Engelsen vol. Intussen waren vele vrouwen en kinderen in gevaar. De Britse en Brits-Indische troepen waren bovendien van de havenwijk geïsoleerd en verkeerden zo in levensgevaar. Op 30 november, na het verstrijken van een ultimatum, begon de oorlog in de stad Soerabaja om 12.000 weerloze vrouwen en kinderen en 20.000 omsingelde Brits-Indische soldaten te ontzetten. De Chinezen kregen uiterst zware verliezen te verwerken. Maar er kwam ook een transport Europese vrouwen en kinderen met hun Ghurkabeschermers op wrede wijze om in de straten van Soerabaja.
Het aantal doden van de Bersiapperiode wordt door het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, Indische Afdeling, geschat op 6.000 tot 8.000. Het aantal vermisten wordt geschat op 20.000 mensen.
Win Rinzema-Admiraal, november 1989