Gevangene in Tokyo

Door K.L. v.d. Wal-Einthoven

Katy L.van der Wal-Einthoven, geboren in 1926. In 1940, 3 weken nadat de school begonnen was, kwam ik op het Christelijk Lyceum. Na de oorlog, via Japan en Australië in 1946 in Holland aangekomen. In 1947 eindexamen HBS-A gehaald. In 1953 getrouwd met ir. Peter van der Wal. We kregen 3 kinderen.

Sinds 1959 wonen we met veel plezier in Enschede en vierden 12 Mei 2000 het 40-jarig bestaan van de fabriek die Peter hier bouwde, Boekelo Foliën.

In 1939 haalde ik mijn toelatingsexamen. Prompt daarop gingen we met de Sibajak naar Holland, voor een verlof van 1 jaar, want mijn vader had al 12 jaar geen verlof gehad.

Ik heb langzamerhand zo vaak gelezen dat dat voor de Indische kinderen zoiets als een ramp was, zo’n verlof. Voor mij was het dat in ieder geval. 1 Juni 1940 zouden we weer teruggaan op de Johan van Oldenbarnevelt. Maar 10 Mei vielen de Duitsers Nederland binnen. Dat wij op 13 mei ’t land konden ontvluchten en op de Johan de Witt, 2 maanden lang gevaren hebben, was niets meer of minder dan een levensgroot wonder. Eerst van Amsterdam naar IJmuiden, waar we een hele groep drenkelingen aan boord namen, waarvan de boot op een magnetische mijn was gelopen. Toen naar Southampton. Daar in een pikdonkere eetzaal, op een volkomen onzichtbaar schip, vertelde de kapitein ons, dat Nederland had gecapituleerd. We zagen niets, we hoorden alleen ’t gesnik.

Daarna in convooi van 38 schepen, zig-zag richting Amerika. Boven Afrika hebben we het convooi verlaten en zijn toen, moederziel alleen, via Dakar en Kaapstad naar Indië gevaren. In de straat van Soenda kwamen 2 witte oorlogsschepen ons tegemoet. Vlaggen in top: Welkom thuis!

God, wat was ik blij weer thuis te zijn!!!

Gauw naar school, want de school was al 3 weken geleden begonnen. Naar Posthumus om me op te geven. Die was zó aardig voor mij! Hij gaf me de ledenlijsten en zei: “zoek maar uit in welke klas je wilt zitten”. Ik koos 2 E en werkte heel hard om bij te komen. Om er weer bij te horen, om weer zo gewoon mogelijk mee te kunnen doen. Maar dat was een grote vergissing. Ik scheen ineens een soort beroemdheid te zijn. Iedereen wees naar me: dat is ’t kind dat de oorlog in Holland heeft meegemaakt. En zelfs onder ’t krijgertje spelen in Tjihampelas, werd ik eruit gehaald met de vraag: “hoe was dat, die oorlog?” Alsof je als kind daarop een antwoord kon geven.

En toen kwamen in 1942 de Jappen Bandoeng binnenvallen. Ik was toen 15. Ons hele leven veranderde op slag. De mannen naar mannenkampen, de scholen dicht. Maar we kwamen er al gauw achter, dat de aula van ons Christelijk Lyceum als hospitaal ingericht was en dat daar zowat 50 gewonde Australiërs lagen, en een enkele Fransman. We konden er elke dag op bezoek komen en konden dan de verplegers helpen. Daar heb ik Engels geleerd.

Maar het bleef niet bij de mannenkampen. Al gauw waren al mijn vriendinnen met hun moeders ook achter de kawat.(prikkeldraad). Alleen wij bleven erbuiten, en bleven in ons eigen huis wonen. Mijn vader moest n.1.blijven “werken”, omdat hij belangrijk was voor de Jap. Wij kregen een armband, een witte, grote band met rode bol en Japse tekens, die we om moesten doen, als we buiten ons huis op straat kwamen. Zo kon ik alle mogelijke medicijnen en berichten de kampen in smokkelen, waar ik druk gebruik van heb gemaakt, want dan zag ik tenminste mijn vriendinnen weer. Als ik eens vergeten was, in de haast, om te buigen voor de Jap en hij me tot de orde riep, wees ik heel hooghartig op mijn armband, en dan, tot mijn grote verwondering, deinsden zowel de Jap als de peloppers terug. Ik heb zó veel mensen kunnen helpen. Totdat het natuurlijk een keer mis liep.

Na verloop van tijd moesten ook wij naar een kamp, het werkende mannenkamp. Dat betekende dat we onze bediendes, die 17 jaar lang bij ons in de bijgebouwen inwoonden, moesten ontslaan. En mijn moeder maakte zich zorgen dat ze dan de armoe tegemoet zouden gaan. En dus zocht ze een baan voor hen. Die vond ze bij de Regent. Maar toen ze onze djongos vertelde dat hij en de kokkie bij de Regent konden komen werken, richtte onze djongos zich trots op en zei statig: “Ik wil graag voor de Hollanders werken, maar voor de Regent werk ik niet.” Ik weet niet wat er van hen terecht is gekomen.

In het kamp kwamen op een dag allerlei hoge Japanners in ons huis en moest het hele gezin aantreden. Tegen mijn vader zeiden ze, dat we met zijn allen naar Japan moesten gaan. Met nog 4 medewerkers van mijn vader, plus hun gezinnen. Mijn vader was n.1. een vooraanstaand wetenschapper, en bekend vooral in Amerika. Maar mijn vader weigerde. “Naar Japan ga ik niet, je kunt me doodschieten maar dat doe ik niet!” Toen kreeg ik een revolver in mijn rug, en zeiden ze: “Je zult wel moeten, want we schieten jou niet dood, maar je kinderen.”

Ik weet wel, tegenwoordig zie je zoiets vrijwel dagelijks op de televisie…. Echter, toen was er geen T. V. en was een revolver iets heel bijzonders. Ik weet nog heel goed, wat ik op dat moment dacht…. “Och, wat jammer, dit zal ik nooit aan iemand kunnen vertellen, want er is geen mens die me zal geloven.” Bang was ik helemaal niet.

En zo gingen we naar Japan. Als gevangenen. Op een transportschip. Met in het ruim vele, vele andere gevangenen. Eerst naar Singapore, waar we in een oud hotel opgesloten werden, omdat we moesten wachten op transport. Gelukkig hadden we een kaartspel mee en aangezien ik de 4e man was, heb ik daar in een ommezien bridge geleerd.

In Maart 1944 was het zover en gingen we op een geroofd, oud Frans schip met een enorm konvooi, op weg naar Japan, waar we 1½ jaar zouden blijven. We werden vaak aangevallen door Amerikaanse duikboten. En met succes, want vele schepen om ons heen zijn gezonken. In Japan was het koud en we kregen daar Japanse militaire kleding om over onze katoenen jurkjes te dragen, want we hadden niets mee mogen nemen. We werden in Tokio ondergebracht, aan de rand van de stad, in de vroegere Chileense ambassade. Een grote muur om 5 huizen. Bewaking en verzorgend personeel intern. Waaróm? waren we daar, en wat waren ze met ons van plan? Na vele pogingen en gesprekken, kwamen we er eindelijk achter, dat het de bedoeling was ons uit te wisselen tegen al die Japanse studenten en Intelligentsia, die in Amerika gevangen zaten. Maar op en één of andere manier is dat uiteindelijk toch niet doorgegaan.

In Januari en Februari 1945 was het vréselijk koud. In onze slaapkamer, waar we met zijn vieren sliepen, vroor het -4°. Toen brak bij ons de Spaanse griep uit. ’s Ochtends stoeiden we nog in de sneeuw, ’s middags hoofdpijn, ’s avonds 40° koorts en tot niets meer in staat. Alleen mijn broertje en ik kregen het niet. Maar wij moesten iedereen drinken geven en ondersteunen als ze naar het toilet moesten. Mijn vader dacht dat hij wel gauw op kon staan om mijn broertje en mij te helpen. Maar die avond liep de koorts weer op tot 40° en bleek hij acute dubbele longontsteking te hebben. Twee dagen later was hij dood.

Ondertussen merkten we dat de Amerikanen dichterbij kwamen, omdat Tokio ’s nachts gebombardeerd werd. Altijd dezelfde plaatsen brandden dan, maar toch stelde het niet veel voor. We moesten alleen een schuilkelder maken en soms zaten we wel 4 uur lang in die kelder, in de kou. Totdat de Amerikanen ineens van tactiek veranderden. In plaats van alleen maar brisantbommen te gooien, bouwden ze hun vliegtuigen om en namen brandbommen mee. Want Tokio bestond voor het grootste deel uit houten huizen.

Op 10 maart 1945 kwamen 334 B 29’s en gooiden hun brandbommen op Tokio. Het gevolg was het ergste bombardement ter wereld, op Dresden na. Aan het Amerikaanse boek “A torch to the Enemy”, met uittreksels uit de Japanse archieven hierover, ontleen ik deze gegevens: “. De wind wakkerde de branden aan en er ontstond een vuurstorm met een temperatuur van 2000°. De mensen die in de rivieren en grachten sprongen werden gekookt. De mensen die zich verschansten in de stenen hoge gebouwen, werden geroosterd. In die ene nacht vielen 1/4 miljoen mensen ten offer”. Wie hier in Nederland weet hier iets van?

Laten we eens vergelijken met de 2 atoombommen: volgens het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie werden 4 maanden na de bommen in Hiroshima 64.000 doden geteld, en op Nagasaki 39.000. Totaal dus ruim 100.000 doden. Dat getal kent iedereen. Hoe veel gigantischer was dit Tokio-bombardement niet. En toch wordt hier nooit over gepraat.

Zoals gezegd woonden wij aan de rand van Tokio, en de enkele brandbommen die daar vielen, konden we gelukkig doven. Maar de rookontwikkeling was zó erg dat ik 2 dagen niet heb kunnen zien door mijn gezwollen ogen. En nu nog steeds geen rook kan verdragen.

Omdat mijn vader er niet meer was, waren de Japanners niet meer geïnteresseerd in ons en moesten we worden uitgehongerd. We werden daarvoor gebracht naar een 400 jaar oude tempel op het platteland, tussen de boerenbedrijven, in de buurt van Nagoya. Een zijden matrasje van ca. 70 cm bij 2 m, plus zijden dekbed, allemaal naast elkaar in één grote ruimte vóór het Boedabeeld, dat wel afgeschermd was met papieren deurtjes.

Drie maal per dag moesten mijn zusje en ik naar de dichtstbijgelegen tempel, waar de keuken was. Twee emmers rijstmeelsoep met een klein beetje groente erin, halen. Ik bracht de emmers alleen terug en liet me dan zoekraken. Eten gappen van de boeren om de tempel heen. Oebi’s (zoete aardappels), postelein, wat daar een onkruid is, vruchten van de bomen, paddestoelen, bamboescheuten. En slangen vangen.

Ik realiseerde me heel goed dat, als ik gepakt werd, mijn hoofd eraf ging. De officiële straf bij de Japanners voor diefstal. Maar we waren zóver, dat we langzamerhand de overtuiging hadden, dit toch nooit te kunnen overleven. En dan komt er een grote rust over je en word je ontzaglijk moedig.

Toén ik dan gepakt werd, was ik heel rustig en wachtte mijn einde af. Maar dat gebeurde niet. In plaats daarvan werd ik door de Japanse boer meegenomen naar zijn huis en kreeg een bord met eten.

En toen ontwikkelde zich een voor mij volkomen verrassende situatie. De boer haalde zijn woordenboek en zei me toen, in het Engels en met handen en voeten: “Wij gaan deze oorlog verliezen, dat kan iedereen zó zien. Dan komen de Amerikanen hier. Wat zullen die met ons doen? Als enig antwoord kon ik zeggen: “Nothing! Niets! Ze zullen niets met jullie doen. De Amerikanen zijn aardige mensen.”. Nóu, dat was blijkbaar niet het antwoord dat hij verwacht had. Dat kón niet waar zijn. Ik liet de boer diep teleurgesteld achter.

Pas enkele jaren geleden heb ik begrepen waaróm. De bevolking van Japan was n.l. zó geïndoctrineerd, dat ze ervan overtuigd waren dat de Amerikanen, hen als verliezers allen zouden ombrengen. En ’t was die angst, die hen ertoe bracht op de eilanden die de Amerikanen veroverden, massaal zelfmoord te plegen. Door b.v. van de rotsen in de zee te springen. Het is me nu duidelijk waarom de boer zó teleurgesteld was in mijn antwoord.
Hij zal nog wel eens een keertje aan me teruggedacht hebben, want héél kort daarna kwam mijn en eigenlijk ook zijn bevrijding.

De bevrijding! Wij hadden er inmiddels vrede mee te zullen sterven. En toen ineens werden we bevrijd. Dat betekende dat we weer naar school zouden moeten, weer interesse voor onze omgeving zouden moeten hebben. Belangstelling voor de mode en voor jongens. Die situatie konden we op dat moment helemaal niet aan. Want geloof me, de overgang van dood naar weer leven is veel moeilijker dan anders om. We wilden eigenlijk niet meer bevrijd worden. Mijn moeder ging liggen en wilde niet meer eten of drinken. Een Japans vrouwtje, die bij ons op het terrein woonde, kwam naar haar toe en voerde haar, lepeltje voor lepeltje, terwijl ze haar toesprak zoals je een zieke baby toespreekt. In ’t Japans, héél lief en op een toon waarbij je volkomen begreep wat ze zei.

De Amerikanen hebben ons reusachtig opgevangen. Materieel kwamen we echt niets tekort. En ook psychologisch vingen ze ons op. De enigen, die niet meewerkten en niet aardig voor ons waren, dat waren de Nederlanders. Voor hen waren we ex-kolonialen en dat stond zo ongeveer gelijk aan criminelen. (De uitbuiters en onderdrukkers, en zoiets is crimineel.)

We hadden vier jaar van ons leven verloren en wilden dat zo gauw mogelijk weer inhalen. Maar weer naar school gaan in Holland was voor ons zowat onmogelijk, geen school die ons accepteerde. En toen hebben de Indische ouderen, ex-leerkrachten en anderen, de koppen bij elkaar gestoken en een overbruggings-school gecreëerd. Op de Aucubastraat in Den Haag. Ze wilden iets doen voor de Indische kinderen, die ’t toch al zo moeilijk hadden. Meer dan 1000 leerlingen kwamen daarop af. Half Indië. In een jaar tijd deden we 3 klassen en eindigden met een gewoon Nederlands einddiploma (beh. Duits) en nog mooie cijfers ook. Dat was een enorme prestatie van de kinderen, zowel als van de ouderen. Maar dat we ’t wéér alleen moesten doen, zonder hulp van ons z.g. Patria, was wel ergerlijk. Ik ben die leerkrachten er nog steeds innig dankbaar voor, dat ze ons zó geholpen hebben, om verder in ’t leven te komen. En van dat leven hebben we iets weten te maken! Ze kunnen trots op ons zijn!