Het verhaal van Casper Astro

Door Casper Astro

Voor de oorlog.

Mijn vader ging na de HBS en zijn militaire dienst (hij is dan reserve officier) rond december 1929, toen hij 21 jaar was, per schip, de Tjerimai, naar Indië. De reis duurt dan ongeveer een maand. Hij kreeg werk als theeplanter op de onderneming Miramontana bij een oom, gelegen ongeveer midden in West Java. Op zo’n theefabriek is niet veel anders te doen dan werken of werk bespreken, wat zwemmen of tennissen. Vakanties waren altijd kort: naar een naburige stad. Bij een langere vakantie reed hij eens op een motorfiets naar Bali! Half 1937 kwam hij voor een half jaar met verlof naar Nederland. Hij verloofde zich met mijn moeder en ging december ’37 terug. Mijn moeder wordt dan opgeleid voor chemisch laborante. Mijn moeder trouwt in januari “met de handschoen” (dwz met mijn grootvader in de plaats van mijn vader, die immers al in Indië verbleef) en zij vertrekt per schip als getrouwde vrouw naar Indië. Ik word december ’38 in Bandoeng geboren.

Mijn vader werkt dan op de theeplantage Rongga gelegen tussen Bandoeng en Soekaboemi in.
Oorlogsdreiging wordt langzaam voelbaar. Er werden schuilkelders gebouwd. Er zal b.v. in de krant hebben gestaan dat Nederland weigerde olie te leveren aan Japan! En mijn vader werd opgeroepen voor actieve militaire dienst b.v. in mei ’39 nog om te oefenen.

De tot dan toe Europese oorlog wordt op 7 december 1941 een wereldoorlog: Japan valt, zoals jullie weet, Pearl Harbor aan en voert landingen uit bij Kota Baru op Malakka, Singapore en Hong Kong. De volgende dag word ik 3 jaar. Op 27 februari 1942 vindt de Slag in de Javazee plaats en de volgende dag landden de Japanners op Java. Vrijwel zeker verblijven wij in die tijd op de theeonderneming. Mijn vader wordt als reserve officier der Cavalerie opgeroepen voor het KNIL. Dat betekent dat hij naar een kazerne moet en wordt “gemobiliseerd”. Mijn vader zal met een enkel pantservoertuig en andere mobiele wapens hebben geprobeerd de Japanners schade toe te brengen, maar dit lijkt me nu zonder luchtsteun een hopeloze zaak. Of hij aan gevechtshandelingen heeft deelgenomen weet ik niet, want ik heb, voor zover ik me herinner, mijn vader nooit over die periode horen spreken. Op 8 maart 1942 (!) is de capitulatie van Bandoeng. Mijn vader wordt krijgsgevangen genomen en geïnterneerd in Tjimahi, de kazerne waar hij zich eerder had gemeld. Dit ligt op een 10 km ten westen van Bandoeng.

Onder dreiging van oorlog vrouw en kind op de theeonderneming, te midden van Indonesiërs achter laten, is onzinnig. Het is voor ons beter in een stad als Europeanen steun bij elkaar te gaan zoeken. Dus vertrekken wij naar Bandoeng, een stad waar vóór de oorlog een 20.000 Indo-Europeanen wonen. Maar waar moet je onder dak als er zo ongeveer een volksverhui-zing plaats vindt! We vinden dat onderdak begin februari 1942 bij de Familie Suverkropp aan de de Bazelweg 11a. Mevrouw Suverkropp is een kennis van mijn vader uit zijn schooltijd. Meneer Suverkropp was directeur van het Gemeentelijk Energiebedrijf Bandoeng en omstreken.

De huizen in Indië hebben veelal geen verdiepingen: er is ruimte genoeg en er is kans op aardbevingen. Ook woont in de “bijgebouwen” vaak een Indonesisch gezin, de “butler”/tuinman en de kokkie en hun kinderen.
W
ij trekken dus in bij de familie Suverkropp. Zij hebben twee zoons met dan de leeftijd van 14 en 13 jaar en 2 + 1 dochters van 10 (Connie), 3 en een baby op komst. Op foto’s, in deze tijd februari 1942 gemaakt, zie je ons spelen in een teil met zongewarmd water. Na de machtsovername worden eerst alle militairen geïnterneerd en dan worden alle mannen opgepakt die tot verzet instaat zijn. Daardoor vinden wat later nog een mevrouw met een zoon van ± 12 jaar en dochter van 2 in het huis onderdak en nog een andere “tante”. Zij brengt een witte hond (“Muis”) mee ter grootte van een herdershond. Er wonen dan 13 personen in een huis met zes kamers.

In de loop van de volgende tijd vinden de volgende gebeurtenissen plaats:

  • Meneer Suverkropp gaat op 7 juni ’42 1) de gevangenis in. Hij was aanvankelijk nodig om het GEB gaande te houden, maar de bescherming die daar van uit gaat, gaat voorbij. Het huis is dan bevolkt door vrouwen met kinderen, maar er is geen inkomen meer! Alleen de oudste zoon heeft donker haar en gaat in een fietsen herstelwerkplaatsje werken. Er worden goederen verkocht, later ruilhandel (lakens voor eten). Er mag geen Nederlands meer worden gesproken, alleen maleis.
  • Vanwege het feit dat er toch geld moet worden verdiend en er kleine kinderen zijn waar op gepast moet worden, komt Olga Thio als kinderoppas helpen om zo op haar beurt wat geld te verdienen voor haar tante. Olga Thio heeft Menadonees en chinees bloed en heeft een licht gebruind uiterlijk en zwart haar.
  • Vrijwel zeker ook in die tijd of wat eerder is de “tante” met haar zoon en dochter het kamp ingegaan. Iedereen moet omstreeks die tijd een persoonsbewijs, een “pedafteran”, bij zich dragen. De genoemde “andere tante” dook met 10 anderen onder in een kerk. Ze worden verraden!

Omdat mijn moeder en ook haar moeder in Indië zijn geboren hoeven wij niet het kamp in. Er is geen inkomen en de goederen om te ruilen raken op. Daarom ging mijn moeder al spoedig werken. Zij was chemisch analiste en vindt werk bij het Instituut Pasteur, waar een vaccin tegen hondsdolheid wordt gemaakt. Vanaf oktober ’43 werkt mijn moeder (zie de mouwband in de map) aan de TH van Bandoeng (De Technische Hogeschool, waar Soekarno zijn ingenieurstitel haalde!). Hier kreeg ze de opdracht insuline te maken uit koeien levers. De Japanners willen dit medicijn beschikbaar krijgen. Dat lukt pas als de oorlog voorbij is!

Tot eind 1943 kan mijn moeder briefkaarten aan mijn vader zenden, eerst in het Engels, later in het Maleis; later mocht alleen gekozen worden uit voorgeschreven korte zinnen. Antwoord krijgt ze niet, maar die kaarten, die niet door de censuur komen, krijgt ze terug. Mijn vader bewaart de door hem ontvangen kaarten . In de loop van 1944 is geen “correspondentie” meer mogelijk.

Omdat de familie Suverkropp is opgepakt wordt het huis aan De Bazelweg half 1944 door de Jap gevorderd (zo heeft Olga me verteld). Dat gebeurt terwijl Olga even “boodschappen” doet en ik alleen thuis was. Ze vindt mij met m’n blonde haar zwervend over de pasar (= markt), die in de loop der tijd ontstaan is op de kleine grasvlakte aan de overkant van De Bazelweg. Wij zijn dan op straat gezet. Moeder wordt gewaarschuwd niet naar het huis terug te gaan! Stel je voor dat Olga me niet was tegengekomen of ergens anders heen was gegaan en pas later teruggekomen!

Mijn moeder en ik “verhuizen” naar het paviljoen van een huis aan de achterkant van het huis aan de De Bazelweg. Ook hier hebben mensen gewoond die het kamp in zijn gemoeten! Dit is De Klerkweg 10, een laan met statige bomen die schaduw geven. Deze straat staat onder toezicht van een soldaat, die in een huis verderop woont. Onze buurman, Sebek geheten, is Indo-europeaan en is “straathoofd”. Ik herinner me dat op een dag een wild zwijn, “tjelleng” genoemd, aan het straathoofd wordt aangeboden om te verdelen. De Jap is op jacht geweest! En dat in een tijd dat er bijna geen eten meer te kopen is.

Wij hadden de witte hond naar de De Klerkweg meegenomen. Deze kon ons wat bescherming bieden. Op een avond blafte de hond. De Jap ergerde zich hieraan en drong ons huis binnen. Hij trok zijn klewang (= kort zwaard) en sloeg een 15 cm van de staart van de hond af.

Omdat mijn moeder en ik blond haar hadden en dit een Europees kenmerk is, werd het steeds moeilijker om eten te kopen. (Er liepen bijna geen blanken meer op straat en als die wel te zien waren, waren dat Duitsers of volksgenoten van bevriende naties van de japanners. Zo was het mogelijk dat mijn moeder met haar groen/blauwe ogen voor een Duitse werd gehouden! Iedereen moet dan een identiteitspapier, een pedafteran, bij zich dragen).

Mijn moeder krijgt nierbekkenontsteking en kan niet meer werken; medicijn is er niet. In deze situatie besluit Olga om bij ons te komen wonen, om het huishouden te doen en op mij te passen. Ook deed ze de inkopen voor zover er nog iets te kopen viel. Veelal was het sjacheren! Op straat spelen was er toen niet meer bij. Achter het huis was een betegeld ommuurd platje. Er groeiden alleen een paar sierplanten met donker rode trompetkelkbloempjes. Speelgoed had ik niet, maar fantasie wel! Je mocht alleen maleis spreken: Japans kenden we niet. Wel kan ik nog in Japans tellen, want dat moest als ook wij om de zoveel tijd op appèl stonden.

Toen ik een jaar of vijf/zes was ging ik naar een illegaal kleuterklasje. Mensen probeerden van alles om wat geld te verdienen. Ik herinner me goed hoe ik door Olga werd weggebracht: achterop een “halleluja”-fiets. Het was tamelijk ver weg. Juffrouw Berlijn was een indrukwekkende dame en een goede onderwijzeres! In de map vind je een “rapport” uit die tijd!

Het naderend einde.

Als de Japanners op 15 augustus 1945 officieel zijn gecapituleerd, is dit voor een aantal Japanse officieren reden om harakiri (zelfmoord) te plegen. Er breekt een uiterst onrustige tijd aan, de “Bersiap-tijd”. De nationalisten, meer precies “pemudahs”, Javaanse onafhankelijkheidsstrijders, vermoorden Nederlanders die uit de kampen kwamen. Er drijven lijken de rivier af. Het gerucht, op deze soort feiten gebaseerd, laat vrouwen en kinderen voorlopig in de kampen blijven. Op bevel van de Engelsen worden deze door Japanse soldaten beschermd!
Maar voor ons buiten het kamp geldt dat ook. Inlanders voorzien van “roentjings” (bamboe spies) lopen zo af en toe luidruchtig door de straten op zoek naar mensen die het niet eens zijn met het nationalisme of mensen die het eens zijn met de bevrijding van de Hollanders.

In het begin van de kampperiode zat mijn vader in Tjimahi. Op 6 september 1945 bevindt hij zich nog steeds in een kamp! Waar weten we niet: briefkaarten worden geadresseerd via een nummer: 8049. Het is na de capitulatie en hij kan dan in en uit het kamp gaan, zij het op eigen risico.

Blijkbaar is hij voldoende gezond de kampperiode door gekomen. Hij blijkt in Batavia te zitten. Hoe dat allemaal is gelopen en hoe hij hier is gekomen weet ik niet: er is later niet over deze jaren met mij gesproken. Mijn vader is tot manager van Hotel de Nederlanden “gebombar-deerd”. In het hotel worden vrouwen en kinderen uit de kampen opgevangen en gerevalideerd voor repatriëring per schip naar Nederland. Maar daarover straks verder.

Als je je gezin wilt zoeken ga je naar de plaats waar je ze hebt achtergelaten. Zo komt mijn vader naar Bandoeng, naar de De Bazelweg en van daar naar de De Klerkweg! Van de ontmoeting herinner ik me niets. Toen hij mij voor het laatst zag (begin 1942) was ik zeg drie en een half jaar en kwam bij mijn vader tot ruim boven zijn knie. Nu (derde kwart ’45) ben ik bijna 7 en kom halverwege zijn borst! (± 1,20m, zie fotootje met Olga). Met mijn moeder gaat hij terug naar Batavia. Ze blijkt dan geelzucht te hebben en wordt opgenomen in het Tjikini Ziekenhuis. Dat mijn moeder zo erg ziek was herinner ik me nog heel goed.

Een oom en tante (zuster van mijn moeder) hadden elkaar en ons gevonden en woonden toen bij ons op de De Klerkweg in. De toestand om ons heen verslechterde. Niemand mocht meer eten verkopen aan de Hollanders. Olga was geen Nederlandse, maar kocht wel veel in en bovendien had ze mij naar de pasar meegenomen! Ze werd gevolgd door een paar Soekarno-aanhangers met roentjings (bamboe spiesen) . In huis gekomen zijn ze in goed soendanees door mijn oom toegesproken: de etenswaren moesten naar de pasar worden terug gebracht en Olga kreeg haar geld terug.

Omdat mijn moeder in het ziekenhuis ligt, kwam vader wat later weer terug naar Bandoeng om Olga en mij op te halen. Ook gaat hij dan op zoek naar de familie Suverkropp. (De vijf kinderen vindt hij terug: de ouders en ook hun grootouders zijn omgekomen).

Nu volgt wat Connie Suverkropp mij heeft verteld:

Kort na de feitelijke capitulatie van de Japanners (17-8-’45) is Mevrouw Suverkropp in Batavia komen te overlijden (8 sept.). Met een mevrouw de Groot verlaten haar drie dochters het kamp en gaan op weg naar Bandoeng. De chaos is dan groot omdat de Indonesische nationalisten de Japanners als bevrijders hebben gezien en deze zijn net gecapituleerd en ook niet van zins aan hen de macht over te dragen! De reis is dus niet van gevaar ontbloot. Ze komen daar veilig aan en verblijven in het vroegere huis van mevrouw de Groot.

In Bandoeng horen ze dat hun vader (bij de aanleg van de Birma spoorweg) en grootou-ders zijn omgekomen. De twee broers blijken in het mannenkamp Tjikudapateuh (15e bat.) te zitten, waar ze in en uit kunnen lopen.

Maar de spanning en daarmee de verantwoordelijkheid wordt voor Mevrouw de Groot te groot. De veiligheid wordt groter geacht als de drie meisjes verblijven in het Indonesisch weeshuis. Uiteindelijk worden alle vijf de kinderen teruggevonden.

Wij, vader, Olga en de wezen Suverkropp en ik, gingen naar het vliegveld Andir in konvooi, omdat de weg daarheen ook erg onveilig was. Met een C47A (een Dakota DC 3 in oorlogsuitvoering, bankjes langs de kant en een staaldraad onder de raampjes waaraan de haak om een parachute te openen worden vast geklikt) vlogen we naar Batavia.

Wat we verder beleefden.

Het Hotel de Nederlanden wordt gevormd door een groot voorgebouw (zie foto uit 1974) met rechts een brede doorgang. Daar achter een langgerekt parkachtig stuk met aan weerszijden hotelkamers. Het hotel wordt tegen Indonesiërs bewaakt door Brits-Indische soldaten, Gurkha’s (kaalge-schoren behalve een staartje op de kruin) en Sikhs (met een tulband). Later wordt de bewaking overgenomen door Schotten (met rokjes!). Zij leren de gasten, voornamelijk vrouwen, in de lounge schotse dansen!

Op een dag staan wij, de kinderen, onder de douche in het hotel tot op eens het water onder een spanning van 110 volt blijkt te zijn gezet. Een enorme schrik maakt zich van je meester. Gelukkig zijn de gevolgen niet zo erg geweest. De daders zijn vrijwel zeker extremistische nationalisten. Olga krijgt werk in het hotel als assistente bij de administratie. Later wordt ze hoofd van de wasserij van het hotel. Voor de keus gesteld mee te gaan naar Holland of te blijven kiest ze dan te blijven: een moeilijke keus als je de gelegenheid krijgt in Nederland een opleiding te volgen. De hoop op betere tijden in Indonesië wint het van een koude en toch ook ongewisse toekomst!

Vliegen naar Holland.

Op 4 februari 1946 vertrekken wij (vader, moeder met vier kinderen, want de beide jongens Suverkropp zijn per schip naar Holland gegaan) per vliegtuig, een viermotorige DC 4, Skymaster, naar Nederland. Aan boord zijn veel weeskinderen. ’s Nachts vliegen kan nog niet want er zijn geen radiobakens en de weersgesteldheid is van belang. Eten en drinken aan boord is er dan nog niet bij!

Ik herinner me de vliegtocht als een heel avontuurlijke. Tussenstops zijn nodig om te tanken en onderhoud. De vliegvelden onderweg zijn gehavend en provisorisch hersteld. Zo landen we op banen gevormd door in elkaar gehaakte staalplaten met ronde gaten met een diameter van zeg 10 cm, zg pierced steel plates. Als daar een vliegtuig op land maakt dat een gigantische herrie. Van Batavia naar Rangoon (nu Kuala Lumpur). Dan naar Karachi, waar we met legertrucks worden vervoerd om voor de nacht te worden ondergebracht in een legertent; buiten liepen toen nog panters rond! Via Basrah, naar Cairo. Het hotel is ommuurd met “ramen” er in met tralies: dat geeft een gevoel weer het kamp in te gaan!

We blijven hier 1½ dag. De tussenstop wordt gemaakt om ons te voorzien van aan het Nederlandse klimaat aangepaste kleding. De repatrianten op schepen worden aan de ingang van het Suez-kanaal in Attaka van kleding voorzien. Mijn ouders ontmoeten de Amerikaanse oorlogscorrespondent Eric Bradley, broer van Generaal Omar Bradley, die de Duitsers en Italianen uit Noord Afrika heeft verdreven. Uiteraard is mijn ouders toen naar ervaringen gevraagd.
(Ik krijg van deze meneer een doos met “wooden bricks”, een soort lego, maar dan van geperst hout).
Mijn ouders gaan met Bradley naar de piramide van Geops en de sfinx. Er is dan zo ongeveer een zandstorm en daarom moeten de kinderen in de taxi blijven zitten! Wij boos dus.

Ook is ons in het hotel een lunch (zie de menukaart) aangeboden. Ik herinner me de door geslepen glas stralende kroonluchters. We zaten, drie volwassenen en vier kinderen, aan een grote ronde tafel op vast hele mooie stoelen. Voor m’n gevoel kwam ik niet veel hoger dan met m’n neus over de tafelrand. Zo ongeveer achter iedere stoel een kelner, in het wit gestoken met gouden tressen en met een donker rode fez op. In Napels worden we naar nissenhutten gebracht. Daar zien we kale Duitse krijgsgevange-nen! Dan naar Amsterdam. Boven Rome komen we in een onweersbui terecht! Alle passagiers geven over en ik zie me nog (kots-)zakjes uitdelen! We komen, gewend aan een tropenklimaat, aan in een sneeuwstorm! Dan een krentenbol en chocolade melk krijgen zal je nooit meer vergeten. Het is 6 februari 1946.

In Nederland!

We vinden onderdak bij mijn grootouders in Baarn. In ’46 ben ik ruim 7 jaar. Ik ga naar school. Ik heb blijkbaar zo goed onderwijs gehad dat ik geen achterstand blijk te hebben. Half ’47 wordt een broertje wordt geboren.
De vijf wezen Suverkropp komen eerst bij familie. Vijf door de oorlogservaring getekende kinderen in huis hebben, naar school laten gaan en voeden is een enorme opgave voor hen. Via Bussum, Baarn en Rotterdam komen ze in het Hospice Walone, een weeshuis. Uiteindelijk volgen ze allen een opleiding en komen door eigen inspanning gelukkig goed terecht.
Mijn vader gaat okt-’47 terug. Wij vliegen met z’n drieën in januari ’48 terug naar Indië. Vader is dan Administrateur (zeg maar baas) op Tjisaroeni. De theefabriek wordt opge-bouwd, de theetuinen tot produktie gebracht en als eerste wordt thee op de specerijen-markt in Amsterdam verkocht. Wij gaan eerst aan de Da Costaboulevard in een huis wonen.

Politiek wordt het steeds spannender. Ik weet niet of dat de reden was, maar in ieder geval verhuizen wij naar Hotel Preanger. Naast ons in het hotel komt de vrouw van kapitein Westerling met haar dochtertje Alice te wonen.
Ik herinner me uit die tijd dat ik in een weapon carrier naar school wordt gebracht . De chaos wordt steeds groter: de spanning tussen nationalisten t.o.v. de Nederlanders en aan de Nederlanders getrouwen groeit.
Kap. Westerling is de commandant, die bevel voert tijdens de tweede politionele actie. De eerste politionele actie vond 21 juli tot 5-8-’47 plaats. Deze militaire operaties hadden als doel het opruimen van verzetshaarden tegen het Nederlandse gezag. De tweede politionele actie (19-12-48/17-1-49) wordt abrupt onderbroken onder zware internationale druk. De Marshallhulp aan Nederland wordt er van afhankelijk gesteld. Maar het gevolg is dat de Nederlanders in Indië aan steeds groter wordende gevaren worden blootgesteld, omdat ze niet meer worden beschermd.

Mijn vader wordt gearresteerd door “inlanders”: waarom?. Vanwege het feit dat mijn vader de ondernemingswacht, opgezet na het wegtrekken van het Nederlandse peloton militairen, van wapens had voorzien om de onderneming en de dessa (= dorp) tegen “rampokkers” te beschermen. Rampokkers (vertaald: rovers) zijn niet tot het leger behorende disciplineloze bendes, en ook “peloppors” (soort guerrillastrijders, Javaanse nationalisten?). Zij hadden wapens van de japanners overgenomen. Hiermee werd ook de Soendanese bevolking geterroriseerd; ze moesten ze voeden, etc..
Mijn vader had gezorgd dat de aanvoer van goederen, levensbehoeften en medische zorg naar de onderneming en de dessa weer op gang was gekomen. Hij had wegen laten herstellen en had transportmiddelen verschaft. De zorg voor de Soendanese zinde de Javanen niet! Het reguliere Indonesische leger, de TNI, o.l.v. Gen. Nasoetion wilde greep krijgen op deze bendes en ze ontwapenen. Mijn vader had in feite door de ondernemingswacht te bewapenen een “nieuwe bende” laten ontstaan. Hij werd gevangen gezet in een de gevangenis in Batavia. Hij is er uitgehaald door toedoen van vooraanstaande Indonesiërs als Mohammed Hatta en Soetan Sjahrir. Moeder, Maarten en ik vliegen van Bandoeng naar Batavia en zijn meteen op het vliegtuig (een Constellation) gezet terug naar Nederland. Begin maart 1950 zijn we terug in Baarn.

Voor een theeplanter is hier geen werk. Enorme inbreuk op de (maatschappelijke) positie van mijn vader, “hand ophouden”, opdrachten uitvoeren naar mogelijkheden voor theecultures in Afrika, maar hij kan niet positief berichten. Hij komt uiteindelijk door vrienden geholpen te werken op een in- en exportkantoor in Amsterdam. Mijn vader overlijdt in ’55. Ik ben dan 17 jaar. Oorzaak vermoedelijk t.g.v. de oorlog: trombose (een bloedstolsel zou zijn losgekomen misschien als gevolg van hongeroedeem en opgelopen verwondingen, die onder die omstandigheden niet goed is genezen). Mijn moeder krijgt dan (zoals zo velen) geen pensioen.

Wat ik heb willen duidelijk maken:

Hoe het voelt om onder oorlogsomstandigheden te (over-)leven.

  • Ik leef nog, maar als het even anders was gelopen had ik hier niet dit verhaal kunnen vertellen.
  • Nooit meer oorlog. Oorlog betekent ’s morgens met een gevoel van bedreigd worden, met onzekerheid opstaan, leven met geruchten, geen vrije meningsuiting, verbod op samenscholing, avondklok, onderwijsverbod, controles op identiteitspapieren, bemerken dat steeds meer bekenden verdwijnen, voor iedere Jap buigen (niet te diep, want dat doe je voor een dode), een andere cultuur dus.
  • Ook is het goed te weten dat 4 miljoen mede-Aziaten (Indonesiërs dus) door toedoen van de Japanners zijn omgebracht. Dat in een kamp een mens werd beschouwd als een weerbarstig, te voeden object. Onder deze omstandigheden hebben ± 8.500 krijgsgevan-genen en 10.500 burgers, mannen, vrouwen en kinderen, de kampen niet overleefd. Maar ook buiten de kampen zijn tijdens de oorlog en daarna vele slachtoffers gevallen.

Hoe het na de oorlog verliep.

En wat zelden wordt beschreven: hoe de aankomst terug in Nederland was, een land dat eigen wonden likt en trauma’s verwerkt. In die tijd moet Nederland een 200.000 ontheemde bezitloze landgenoten opvangen. Die worden als asielzoekers ondergebracht. Die 200.000 Nederlanders en Indo-europeanen kwamen naar Nederland, terwijl er wel veel was te doen, maar er geen geld was, geen huizen en eigenlijk geen werk! Ze werden weg gekeken. Velen zijn toen geëmigreerd.

In de begin jaren ’50 was er hier nog steeds grote verwarring. De mensen van toen wilden niet meer aan Indië worden herinnerd. Maar toch komt hier een grote groep Ambonezen, meer dan 4000 ex-KNIL militairen met hun gezinnen, die ons trouw door dik en dun hebben gediend. Ze hebben hun loyaliteit aan onze Koningin moeten bekopen met het verlies van hun land.

Ik heb terug in Nederland ervaren dat men hier de handen ineen sloeg om Nederland op te bouwen. In een golf van idealisme wilde men een betere wereld overdragen aan de generatie van jullie ouders en de generatie, die jullie straks vormen.

De geschiedenis van toen werkt nu nog door. De repatrianten van toen moesten hun reis naar Nederland, de ontvangen kleding en hun verblijf in pensions later uit hun schamele inkomen terugbetalen. De kinderen Suverkropp hebben over een aantal jaren “hun schuld” afbetaald. Een morele last die vandaag de dag actueel is. In het begin noemde ik dat ik hoop dat jullie nadenken over oorlog, leven onder omstandighe-den van onderdrukking. Maar het gaat ook om onderkennen wat de aanleiding en oorzaak is van oorlog, van discriminatie en b.v. kritisch nadenken over desinformatie m.b.t. wat jullie zien of hebben gehoord over b.v. Kosovo of dat het mogelijk kan zijn dat je over bepaalde aspecten helemaal niets hoort.

    • Of een niveau “hoger”: een bijdrage leveren of een start geven aan gedachten wisselingen over tolerantie, individuele verantwoordelijkheid, racisme, discriminatie en geweld.
    • Tenslotte wil ik nog iets zeggen over wat dit alles je persoonlijk als individu kan betekenen:

Het verliezen van fundamentele waarden zoals vrijheid, gelijkwaardigheid en wederzijds respect kunnen alleen gehandhaafd worden als deze bewust worden beschermd en niet als een vanzelfsprekendheid worden beschouwd: ze vergen onderhoud dat je niet aan anderen of een overheid kunt overlaten. Onverschilligheid tegenover bedreigingen van de grondrechten van de mens leidt tot eigen schuld.

Einde

Woordenlijst.

 

  • Batavia: is nu Djakarta, vroeger Jakatra genoemd.
  • Bersiap-tijd: ’45-’49, ontwikkeling van het Indonesisch nationalisme en de gevolgen daarvan
    voor de Nederlanders en het land zelf. Bersiap: Wees paraat! Letterlijk betekent het: “Maak je klaar” (siap = gereed).
  • Geallieerden: Amerikaanse, Britse en Australische eenheden. In het begin zowel marine als luchtmacht eenheden; aan het eind van de oorlog met name Brits-Indische militaire eenheden (Gurkha’s, Sikhs) en Schotten.
  • GEB: Gemeentelijk Energiebedrijf Bandoeng en Omgeving.
  • Gurkha’s: Zeer gevreesde beroeps soldaten in het Engelse leger, afkomstig uit een bepaalde stam in Nepal
  • Harakiri: Zelfmoord door met een kort zwaardje in je buik te steken
  • HBS: Hogere Burger School, HBS-A meer talen en maatschappij gerichte vakken; HBS-B meer technisch wetenschappelijke basisopleiding.
  • Indo-Europeaan: kinderen van een volbloed Europeaan en een inlandse man/vrouw (in tegenstelling tot een “totok”: een in Indië geboren volbloed Europeaan).
  • interneren: in een kamp onderbrengen. Van Dale: “een verblijfplaats aanwijzen met een verbod die te verlaten, met name aan militairen”. Maar tijdens de Boerenoorlog in Zuid-Afrika interneerden de Engelsen ook burgers, vrouwen en kinderen. Sindsdien geregeld door veroveringsmachten toegepast.
  • KNIL: Koninklijk Nederlandsch Indisch Leger; omvatte eenheden van Nederlandse en Indonesische eenheden, met name de Ambonezen (Molukkers) zijn aan Nederland loyale soldaten geweest.
  • Konvooi: een groep voer- of vaartuigen onder militaire begeleiding om dit tegen aanvallers te beveiligen.
  • Paviljoen: “zij-huis”, een van het hoofdgebouw gescheiden apart bijgebouw.
  • Pedafteran: Identiteitsbewijs
  • Peloppors (soort guerrillastrijders, Javaanse nationalisten?)
  • Pemudahs: nationalistische Indonesische jongeren
  • Rampokkers: Groepen rovers
  • Roentjings” (een bamboe spies)
  • Sikhs: beroeps soldaten in het Engelse leger, afkomstig uit India, met een tulband en een baard
  • Soendanees: een grote stam uit West-Java
  • TBC: tuberculose, vroeger tering genoemd, een ziekte veroorzaakt door de tuberkelbacil en dat zich uit in kleine knobbels van grijsachtige of gele kleur, van kaasachtige hoedanigheid. Vroeger een gevaarlijke ziekte.
  • TNI: Tenara Negeri Indonesia, het Indonesische leger.