Het verhaal van Charles Ligtvoet
Onuitwisbare episodes WO II
Het is november 1942. Japan heeft Nederlands-Indië bezet en regeert met straffe hand. Wij, mijn moeder, zus en ik, moeten ons melden bij het vrouwenkamp Tjihapit in Bandung waar we met z’n drieën één kamer in een woning moeten delen. Mijn vader is als dienstplichtig soldaat al eerder krijgsgevangen genomen en verblijft ergens op Sumatra. In het kamp van 11.000 gevangenen zijn we tot nummers gedegradeerd. Het is een doorgangskamp. Na enige tijd worden vrouwen en kinderen naar andere kampen op Java getransporteerd, zo ook mijn moeder en zus. Jongens van 10 jaar en ouder zoals ik blijven achter. Het is een avontuur. Zo herinner ik me dat wij jongens met z’n zessen erin slagen een verwilderde kat te pakken te krijgen die na bereiding vervolgens met veel bravoure wordt verslonden. Het is een spannende operatie die niet kan worden herhaald omdat het waarschijnlijk het laatste nog levende dier in het kamp is, de vele godvergeten luizen uiteraard niet meegerekend.
Na een maand verhuizen we naar een jongenskamp, het 15de Bataljon te Bandung. Het kamp is onderdeel van een groot kazernecomplex dat ook een afgescheiden mannenkamp omvat. Het telt zo’n 8000 geïnterneerden. Ik kom terecht in barak L 4 en krijg een standaardruimte toegewezen van ca. 50 cm breed. Op de cementen vloer spreid ik mijn grijs gestreepte moltondeken uit als slaapplaats en tevens afbakening van mijn terrein. Een klamboe tegen de muggen hebben we niet.
Achter de barak is een latrine, een goot waarboven we ook onze behoefte kunnen doen. In de loop der tijden zijn velen ernstig verzwakt door beriberi of dysenterie naar beneden in de goot gekukeld. Dagelijks vallen er doden te betreuren. Je kunt aan de wezenloze blik van je medegevangene zien of hij het de volgende morgen haalt of niet. Zij hebben vaak oedeem, opgeblazen buiken en van die enorme olifantsbenen vol vocht. Er is weliswaar een overvolle ziekenbarak, maar gebrek aan medicijnen en ontsmettingsmiddelen geven de patiënten weinig hoop op overleven, het is subiet eenrichtingsverkeer.
In drums wordt het eten gebracht. We verbazen ons over het uit de kluiten gewassen keukenpersoneel, zo te zien bodybuilders, gespierde knapen van zo’n 25 jaar die geen honger kennen. Drums met een inhoud van zeker 75 liter tillen ze met gemak op. Het lijken wel gladiatoren uit het oude Romeinse rijk. Kon ik maar één van hen zijn, dan zou ik de oorlog wel overleven.
Dominee Korvinus houdt regelmatig kerkdiensten. Voor ons is hij een baken in zee. Verder is er een inspecteur van het onderwijs die ons les geeft in de overtuiging dat wij, na beëindiging van de oorlog, die kennis nodig zullen hebben om verder te studeren of om een rol te vervullen bij de wederopbouw van het land. Het gerucht gaat dat hij over een verborgen radio beschikt. Hij is als geruchtenverspreider voor velen een soort wandelend nieuwsblad. Later blijkt dat een radio ontvanger heel vernuftig in een veldfles was ingebouwd en dat hebben de Japanners nimmer kunnen vinden anders was de bezitter ter plekke onthoofd.
Zo enigszins mogelijk melden wij ons voor corvee buiten het kamp. Met eenvoudige middelen onderhouden we de moestuinen, in feite de Japanse en onze voorraadschuur voor Oebi (bataat, zoet knolgewas), Labu (Kalebas, flesvormige vrucht van de cucurbita pepo), tjabeh ( kleine spaanse pepers, zeer kruidig), ketella (Casave), tomaten en komkommer. De belangrijkste reden om met corvee mee te gaan is, dat we met de lunch een echte rijstmaaltijd krijgen, keurig verpakt in een driehoekig gevouwd bananenblad. De Japanse bewakers laten dat toe, ze zijn goed geluimd, ook dit is voor hun immers een uitje. Het eten wordt gebracht door jonge Soendanese vrouwen, slank, traditioneel gekleed in smetteloze sarong en kebaya (blouse voor vrouwen). Wij, in vuile, stinkende en tot op de draad versleten korte broeken steken daar tegen schril af. We kijken onze ogen uit naar deze oogverblindende mooie en sierlijke meisjes. Dit beeld laat een onvergetelijke indruk achter. Hoe lang is het ook al weer dat wij in een geïsoleerde mannengemeenschap verblijven?
In het kamp bevindt zich de populaire Hongaarse Robert Pickler Band. Voor de oorlog speelden zij voor de NIROM in Batavia. De musici bezitten waarachtig nog hun muziekinstrumenten en oefenen regelmatig. Wij jongens worden gerekruteerd om onder de tonen van Im Weissen Roessl Saint Wolfgang See een swingende revue op te voeren. Het zou me niet verbazen als men zelfs ver buiten de kampomheining het orkest en onze opgewekte liedjes hoort, als waren wij niet ten dode opgeschreven. Psychologisch is dit inderdaad een gepatenteerd wondermedicijn om te overleven, immers zin geven aan je leven en de zorgen vergeten. Zelfs de Japanse leiding is aanwezig, ze moeten hebben voorvoeld dat die jongens met hun overslaande stemmen het zullen halen. Het versterkt ons superioriteitsgevoel, maar gelet op de omstandigheden wel een beetje misplaatst.
Onze nieuwsgever meldt dat Japan zich op 15 augustus 1945 heeft overgegeven aan de Amerikanen nadat atoombommen op Hiroshima en Nagasaki zo’n 350.000 Japanse levens hebben gekost. Met leedvermaak vertelt hij dat die steden bovendien compleet van de aardbodem zijn weggevaagd. Op 4 september zorgen precisie droppings bij ons kamp voor Zweeds wit brood, overheerlijke smeerkaas en boter uit Australië, corned beef (ingeblikt vlees), melkpoeder, enz. enz. teveel om op te noemen. Velen kunnen zich niet bedwingen bij het zien van zoveel voedsel, zij overeten zich met alle nare gevolgen van dien. Onze darmen kunnen het na al die magere jaren niet meer verwerken.
Er verschijnen lijsten van het Rode Kruis met namen van de geïnterneerden en de kampen waar zij verblijven. Ik zie dat mijn moeder en zus in het Tjideng kamp in Batavia wonen. Zij leven dus nog, en mijn vader zit waarachtig in Pakanbaru op Sumatra. Ook hij leeft dus. Opgewonden vertel ik het iedereen die het maar wil horen, wij danken God op onze knieën. Het is een chaotische tijd. Ik leen een fiets van één van de bewakers en ga naar het Préanger Hotel in het centrum van de stad waar de NICA (Netherlands Indies Civil Administration) en RAPWI (Recovery of Allied Prisoners of War and Internees) kantoor houden. De wegen zijn uitgestorven, het is onheilspellend stil. Onderweg wordt er opeens hevig geschoten, ik laat me onmiddellijk vallen en zoek dekking achter een tuinmuurtje. Ik tuur in de rondte maar zie geen sluipschutters. Als ik na ruim een half uur niets meer hoor durf ik in deze schijnbaar uitgestorven stad verder te gaan. In het kamp had men al gewaarschuwd voor jeugdbendes, de Pemudas, die Japanse wapenarsenalen plunderen en ieders leven onveilig maken. Ongeschonden bereik ik het hotel. Ik vraag en krijg als brutale 13-jarige vlegel tot mijn grote verrassing toestemming om nota bene de volgende dag al met een legervliegtuig naar mijn moeder in Batavia te gaan. Ik zie de kampgenoten nog in opperste verbazing en vol afgunst naar me kijken wanneer ik in een jeep stap richting vliegveld Andir, waar een militair vliegtuig gereed staat om militairen en één in de groei blijven steken minderjarige snotneus, ik dus, naar Batavia te brengen.
Mijn moeder is zo mager als een lat en niet gezond. Ze heeft zich uitsluitend staande weten te houden door de angst dat bij haar dood er dan niemand zou zijn om voor het leven van mijn zusje te zorgen. In februari 1946 repatriëren we naar Nederland. Mijn vader had zich uit Sumatra intussen ook bij ons gevoegd. Onder escorte brengen vrachtauto’s ons naar de haven, we passeren het beruchte Ancol kanaal dat Batavia met de zee verbindt. Wij worden onderweg onder schot genomen maar onze begeleiders, Sikhs en Gurkhas, schieten onverbiddelijk terug met mitrailleurs. Het water van het kanaal ziet er akelig bloedrood uit, er drijven ook verminkte lichamen rond met van die opgeblazen buiken, we moeten van mijn moeder een andere kant uitkijken, stilletjes gluren we toch en zwijgen met een blik van afschuw. Hoeveel onschuldige weerloze vrouwen, kinderen en mannen zijn er vandaag weer gekidnapt en “getjintjanged” d.w.z. in moten gehakt door de Pemudas, de niets ontziende revolutionaire jeugdbendes van 16 – 25 jaar. We zijn blij als we ongeschonden beneden in het benauwde en overvolle ruim van het troepentransportschip Bloemfontein naar Nederland kunnen afvaren.
Ik neem afscheid van het in ontreddering verkerende land van mijn geboorte. Op dat moment schieten me vele herinneringen te binnen die ik probeer te verwerken, mijn gelukkige en onbezorgde kinderjaren, onze trouwe Javaanse kokkin Kamira die ons in de keuken altijd verwende met lekkere hapjes en ’s nachts voor ons bed sliep en trouw de wacht hield, mijn overleden grootmoeder die door die schoften van de Kempetai in een cel in Bandung naakt aan haar voeten werd opgehangen en tenslotte die anonieme Soendanese meisjes met die heerlijke maaltijden in de moestuin aan wie ik misschien wel mijn leven heb te danken.
Gegevens Gastdocent WO II
Geboortedatum/plaats: 23-11-1931, Bandung, Indonesië
Ervaringen WO II in Indië:
Gastdocent heeft als jongen van 11 jaar de Tweede WO en de Japanse bezetting van Nederlands-Indië in de jaren 1942-1945 meegemaakt. Aanvankelijk geïnterneerd tezamen met zijn moeder en jongere zuster, werd hij later met leeftijdgenoten in een jongenskamp te Bandung ondergebracht. Zijn vader verbleef in een krijgsgevangenkamp op Sumatra en was betrokken bij de aanleg van de Pakanbaroe spoorbaan. Dankzij het Rode Kruis werd de familie eind 1945 herenigd, waarna repatriëring naar Nederland volgde. In de les belicht de gastdocent zijn ervaringen in de kamptijd en wat daaraan vooraf ging.
Studie en beroep:
* Reserveofficier Koninklijke Landmacht;
* Bestuurskunde/ strafrecht RU Leiden;
* Ambtenaar bij het Binnenlands Bestuur in Nederlands Nieuw-Guinea;
* Ministerie van OCW diverse functies op het gebied van het wetenschappelijk onderwijs en onderzoek, laatstelijk Directeur Internationale Betrekkingen;
* Ambassaderaad op de Nederlandse Ambassade te Jakarta.
Na vervroegd uittreden diverse consultant functies vervuld zoals:
* Adviseur Teleac;
* bestuurslid Forum Nederland-Indonesia;
* bestuurslid Stichting Matahari inzake werving Indonesische verpleegsters voor Nederland;
* EU c.q. VN waarnemer en mede-organisator parlements- en presidentsverkiezingen in Indonesië en Oost-Timor (1999-2003);
* Investigator UN Tribunal for Serious Crimes, Dili/East Timor (2003-2004);
* Irak, Head Sub-Office Out of Country Voting/International Organization for Migration (2005);
* Observer International Tribunal for the former Yugoslavia (ICTY), The Hague(sinds 2000);
* Algemeen secretaris Stichting postacademische medische cursussen in Indonesië (sinds 2000).
Vrije tijd:
* Lid serviceclub Lions Clubs International, voorzitter Lions Werkgroep Indonesië.
* Recente projecthulp: Bouw 100 huizen voor tsunami ontheemden in Aceh (2005);
* Bouw lagere school te Nias (2006);
* Uitbreiding meisjesinternaat in Sorong/Papua (2006);
* Herbouw door aardbeving getroffen Vrouwenkliniek Kalimasada te Bantul/Jogya (2007);
* Microkrediet faciliteit voor vrouwen in Oost-Timor (2006);
*Bouw weeshuis te Gunung Sitoli op Nias (2007)