Het verhaal van Edje Zorgdrager

"Er is altijd ergens oorlog."

Er is altijd ergens oorlog op onze aarde. Denk aan Syrië, Afghanistan, de IS.
Denk vervolgens niet aan machthebbers, generaals, wapenindustrie, leugens.
Laten we denken aan de kinderen, die daar nu opgroeien tussen puinhopen, doden
en gewonden. Kinderen die daarna volwassen worden met oorlog als
referentiekader.
Dan kan ik jullie in gedachten meenemen naar een oorlogssituatie 70 jaar geleden.
We zijn in Nederlands- Indië, op Java, in Banjoebiroe, één van de Japanse
interneringskampen. Er zitten daar 6000 vrouwen en kinderen in een voormalige
gevangenis voor 800 criminelen. In juli zijn de gevangenen van het kamp Moentilan
er nog bijgekomen in het toch al overvolle kamp.
Mijn moeder, broertje en ik en een tante horen daarbij.
Het is een kamp van ongedierte, stank, honger,ziekte en dood.

Het is 23 augustus 1945.
Op 15 augustus capituleerde Japan, waarmee er een eind kwam aan de 2e W.O.
De vrouwen in Banjoebiroe weten dat nog niet.
Ik sta met een beker drinken voor onze barak, ik ben 4 jaar.
Dan hoor ik een stem: wie gaat er mee met de begrafenis van Mevrouw
Zorgdrager?
Ik schrik zo, dat ik de beker drinken uit mijn handen laat vallen en ik huil.
Ik ben me er heel erg van bewust dat ik huil om 2 dingen: mijn moeder is dood,
want wat een begrafenis is, weet ik maar al te goed, begrafenissen zijn aan de orde
van de dag. En ik huil om de kapotte beker en het drinken, beide zeer schaars.
Mijn broertje en ik waren er niet bij toen ze de poort uitgedragen werd.
Ik wist toen nog niet dat deze dag verder mijn leven zou bepalen: zonder moeder
verder.
De tante heeft voor ons gezorgd tijdens de angstige bersiaptijd.
En omdat ik ernstige dysenterie had, kon ze er voor zorgen dat mijn broertje en ik
in februari 1946 met een repatriëringsschip naar Nederland konden.
Ze vroeg aan een alleengaande vrouw op de kade van Tandjong Priok: Kunt u een
beetje op deze kinderen letten? Ze reizen alleen.

Nu was het kind uit de oorlog gehaald en begon het hoofdstuk: hoe haal je de
oorlog uit het kind?
Dat heeft heel lang geduurd en is nooit helemaal gelukt.
In Nederland werden mijn broertje en ik bij verschillende tantes ondergebracht.
Over mijn moeder werd niet gepraat, evenmin over mijn vader.
Pas veel later werd me verteld dat hij als dwangarbeider bij de Pakan Baroe
spoorweg op Sumatra had gewerkt en meer dood dan levend naar Australië was
verscheept om op krachten te komen.
Ik werd, nog steeds behoorlijk ziek, liefdevol verzorgd bij de eerste tante, kreeg
aandacht, werd voorgelezen.
Waarom ik er binnen een jaar weg moest?
Geen idee, was de familie verbolgen omdat mijn vader nog niet in Nederland was?
Vanaf toen begon het voortdurend verhuizen. Eigenlijk een voortzetting van de
verhuizingen tijdens de kampjaren en de bersiap tijd.
Na zo’n verhuizing ontmoette ik voor ’t eerst mijn vader.
Een half jaar later overleed hij.
Nu weet ik dat ik gewoon doorging met overleven via allerlei strategieën:
Geen vriendinnetjes mee naar huis nemen, want dan kwamen er vragen, niets
vertellen over wat ik meegemaakt had, dat stuitte op onbegrip. En aanpassen,
goed opletten hoe het er in een nieuw gezin aan toe ging.
Gelukkig vond ik school en leren leuk.
Toen ik na mijn studie eindelijk op eigen benen stond, dacht ik: Nu gaat het leven
beginnen, maar ik wist niet hoe dat moest, op eigen benen staan.
Ik had in alle gezinnen waar ik woonde wel van alles opgepakt, maar een gevoel
van veiligheid en stabiliteit ontbrak.
Ik kreeg geen wortels om stevig in de wereld te staan en geen vleugels om uit te
vliegen.
Ik werd lerares en merkte al gauw dat het lesgeven aan kinderen en later
volwassenen die het minder goed getroffen hadden in het leven me het meeste
voldoening gaf.

Met mijn man, die in dezelfde interneringskampen had gezeten als ik, ging ik in
2008 mee met een verwerkingsreis naar Japan, op uitnodiging van de Japanse
regering. Voor ons had die reis een louterende werking.
Zo waren wij in Nagasaki in het Atoombom museum . Daar was een tentoonstelling
van foto’s van een Amerikaanse legerfotograaf, genomen vlak na de bom.
Daar zagen we een foto van een jongetje uit Nagasaki, ongeveer even oud als wij in
1945.
Hij heeft zijn dode broertje op zijn rug, hij moet het naar een massagraf brengen
en wil het in eerste instantie niet afstaan. Hij staat daar zo dapper.
Voor ons was de cirkel rond. Dit Japanse jongetje, kind van de vijand, was, net als
wij, slachtoffer van een oorlog. Ontroerd waren we en toen kwamen de tranen.
Voor ons was de cirkel rond en beseften we:
Machthebbers, dictators en de wapenindustrie houden oorlogen in stand.
Oorlogen zijn onmenselijk, gewone mensen zijn letterlijk de slachtoffers. Wie het
overleeft, heeft diepe wonden, die soms genezen, soms gedeeltelijk, soms niet.