Het verhaal van Jacques Movig

Door Jacques Movig

Mijn naam is Jacques Movig. Ik ben geboren op 8 februari 1936 te Malang, Java. De meeste Hollandse families leefden al drie eeuwen in Indonesië. Velen van hen waren getrouwd met inheemsen en hadden daardoor relaties met de bevolking. Mijn vader was rechter en mijn moeder arts.

Na de verrassingsaanval op Pearl Harbor, december 1941, werden de Nederlanders opgeroepen in militaire dienst. Zo ook mijn vader. We mochten geen afscheid van hem nemen. Na de capitulatie van Java aan Japan werd mijn vader krijgsgevangen gemaakt. En zagen wij hem pas weer terug in oktober 1945. Zodra de stad Soekaboemi door de Japanners ingenomen werd, werd de Gouvernements Controleur Binnenlands Bestuur de heer Jongbloed, zonder rechtszaak vermoord. Hij had geweigerd vrouwen beschikbaar te stellen voor de Japanse troepen. Dit was onze eerste kennismaking met het Japanse rechtssysteem. Ook de inheemsen moesten buigen voor elke Japanner en de Japanse vlag. Ook zij werden voor dwangarbeid ingezet, o.a. bij de Pakan Baru- en de Birma spoorweg. Van deze Romuscha’s zijn er daarbij ongeveer 10 miljoen omgekomen. Opmerkelijk was dat toen de nationalisten lastig werden, mijn vader van de Japanse regering zijn wapen terug kreeg , om met zijn peloton gewapende nationalisten tot de orde te roepen.

Met mijn moeder en drie broers, werden wij achtereenvolgens in concentratie kampen in Soekaboemi en Bogor ondergebracht. Zogenaamd om ons te beschermen tegen de tegen ons opgehitste bevolking, maar in werkelijkheid om ons te isoleren. Wij waren zodoende van de rest van de wereld afgesloten. Mijn twee oudste broers werden naderhand in een apart jongenskamp gezet, dit gold voor jongens boven de 9 jaar. We moesten afscheid van onze vrienden nemen en mochten ook geen onderwijs hebben. Zo gebeurde het, dat ik uit het kamp komend in 1945, nog niet kon lezen en schrijven.

Met mijn moeder die toen erg ziek en gehandicapt was, werden mijn jongste broer en ik in een geblindeerde trein naar ons laatste kamp vervoerd. Het was erg heet en beangstigend. We werden naar Tjideng gebracht, een kamp in het toenmalige Batavia. Sonei een wrede Japanner had hier de leiding.

Door ondervoeding boden de vooroorlogse inentingen geen bescherming meer en braken in het kamp de kinderziektes, zoals mazelen, waterpokken en kinkhoest uit. Ook ik werkte deze ziekten allemaal af. Ik herinner me, dat men voor mij eten uit de mond gespaard had en dat ik het heel erg vond, dat dat er bij mij weer uitkwam.

Op 15 augustus 1945 capituleerde Japan. Pas eind augustus merkten wij dat de oorlog voorbij was.
Omdat mijn moeder invalide was, werden wij met haar naar het Hotel des Indes gebracht. Mijn broers hebben hun kampen zonder toestemming verlaten( “gebolost”) en kwamen elkaar toevallig tegen. Zij kwamen te weten waar mijn vader zat en hebben hem gevonden. Samen kwamen zij bij ons in het hotel. Daar hebben wij de Bersiap tijd meegemaakt. Elke dag keek ik naar de nieuwe lijken, die achter het hotel langs dreven. We gingen naar Australië omdat Nederland ons niet meer wilde ontvangen. De Nederlandse regering zei zo’n grote groep repatrianten niet op te kunnen vangen. Per vliegtuig eerst naar Balikpapan, dat geen “republiek”was en dus ook geen “Bersiap”.Na een week was er weer vervoer naar Australie Port Dawn en vervolgens Brisbane. We werden ondergebracht in Camp Columbia.
Door relaties van mijn vader , die een oud-leerling van het Jezuïeten college was, konden wij op een kostschool terecht. Mijn moeder in een ziekenhuis en mijn vader en jongste broertje in een contractpension. In juli 1946 vertrokken wij eindelijk met de Bloemfontein naar Nederland.

Het schip was zo vol en vies dat de laatste 500 repatrianten weigerden aan boord te gaan. Met 2000 man aan boord vervolgde de Bloemfontein zijn weg naar Amsterdam.

Wij werden ondergebracht bij onze grootmoeder. Ons gezin werd in drieën gesplitst. Een van de onderduikers, die op ons adres ondergedoken waren geweest, kwam voor ons op als wij weer voor koloniale uitzuigers werden uitgemaakt. Later kwam ik met mijn tweede broer op een kostschool in Roermond terecht vanwege woningnood. Tot onze verbijstering mochten kinderen daar een kranten lezen, terwijl wij zo’n leeshonger hadden naar nieuws. In Australië lazen wij onder andere ook strips( comics) wat hier verboden werd omdat dat slecht was voor onze ontwikkeling. Mijn vader moest weer in dienst en werd vervolgens weer gedemobiliseerd. Mijn vader heeft tijdens de oorlog( in tegenstelling tot de militairen in Nederland) geen kostwinnersvergoeding gekregen en ook geen salaris over die periode. Veel later kwam er enige vergoeding.

De atoombommen op Hiroshima en Nagasaki brachten ons niet alleen bevrijding, maar redden ons leven. Door de expansie politiek van Japan heb ik mijn jeugd en mijn geboorteland verloren en had ik een enorme achterstand in onderwijs. Aan het andere eind van de wereld moesten wij een nieuw leven beginnen in een land dat ook geleden had van de Tweede Wereldoorlog. Een land dat dacht, dat WOII op 5 mei al afgelopen was. Tot op heden zijn er nog mensen in het onderwijs, die niet beseffen, dat de wereldoorlog nog volop woedde. Aan voorlichting ontbreekt er nog het een en ander. Ik ben gastdocent geworden om de jeugd over dit stuk geschiedenis voor te lichten. Hoe ik WOII in Zuid Oost Azië heb ervaren. Een oorlog, die nog zo weinig bekend is. Als gastdocent kan het je ook nog overkomen, dat een school je wegstuurt met de woorden, we willen geen vuile kolonisten op onze school! De valse schaamte van de rijk geworden upper ten van het toenmalige Nederland wordt afgewenteld op de repatrianten die zonder iets bij zich te hebben uit Nederlands Indië zijn gekomen.

In mijn opinie is de Japanse keizer, in wiens naam en in het belang van de Japanse expansiedrift , wij gevangen zijn genomen ons genoegdoening verschuldigd voor alle ellende die zij alle gevangenen in Azië hebben aangedaan. Alleen door erkenning zullen er voorwaarden zijn voor vergeving en verzoening.