Het verhaal van Jan Willem Hoegen

Door Jan Willem Hoegen

Mijn naam is Jan Willem Hoegen. Ik ben in 1940 geboren in Soerabaja, een grote stad op het eiland Java in Indonesië dat toen Nederlands Indië heette. In december 1941 begon Japan de wereldoorlog in Azië door de Amerikaanse eilanden van Hawaï aan te vallen.

Nederland verklaarde Japan de oorlog, samen met Amerika, Engeland en Australië.

In maart 1942 landden de Japanners op Java.

Mijn vader was wiskunde leraar aan een HBS, nu heet dat VWO. Hij was een goeie. Later, toen ik op de HBS zat, hoorde ik van een vriendje die hem als leraar had, dat mijn vader zelfs een koe wiskunde kon leren.

Mijn vader die verplicht militair was geworden, moest in de bergen van Oost-Java met een groep Nederlanders verzet plegen tegen de Japanners.

Die blanke mannen hadden geen kans omdat ze van verre al zichtbaar geen Indonesiërs waren en de Japanners hadden Indonesiërs een beloning toegezegd als zij verzetsgroepen zouden verraden. Vier dagen na de officiële overgave van Nederland aan Japan gaf de groep waar mijn vader inzat zich ook over aan de Japanners.

In november 1942 werd hij overgebracht naar Japan, waar hij in een loodmijn zware lichamelijke arbeid heeft moeten doen tot de overgave van Japan aan Amerika in augustus 1945. Hij woog toen nog maar 45 kilogram.

Ik heb hem in het gevangenkamp in juli 1942 voor het laatst gezien. In maart 1946 zag ik hem weer terug hier in Nederland, ik kende die man niet. Ik mocht niet meer met mijn moeder in bed slapen, en van toen af aan wist ik dat ik overal alleen voor zou staan.

Mijn moeder en ik bleven in Soerabaya achter, eerst in ons eigen huis. In januari 1943 moesten alle blanken in een speciale, afgeschermde wijk gaan wonen. Wij kwamen met vier andere vrouwen en zes kinderen in een huis te wonen.
In maart 1944 werden we door de Japanners naar een andere stad op Java vervoerd. Eerst met 300 mensen in een kerk en in november naar een wijk met huizen, totaal woonden daar 8.000 vrouwen en kinderen. Nu wonen daar nog geen 800 mensen.

Begin oktober 1945, na de Japanse overgave ging mijn moeder met mij terug naar huis.

Na twee weken brachten oudere Indonesiërs ons ’s nachts naar een ziekenhuis waar zwaar bewapende Brits-Indische soldaten gelegerd waren; die Indonesiërs vertelden ons dat wij ons leven niet zeker waren daar gekgemaakte jongelui alle blanken zouden gaan vermoorden. Later begrepen wij dat zij daarmee ook hun eigen leven op het spel hadden gezet. In november werden wij door de Britten naar het rustige en veilige Singapore overgebracht. Een maand later konden wij naar Nederland met een boot.

In januari 1946 kwamen wij in Amsterdam aan. Door de Amsterdamse havenarbeiders werden wij uitgejouwd en bestolen van onze spullen die wij net van het Rode Kruis hadden gekregen. Wij waren rijke kolonialen en dan mocht dat.

De oorlog is nooit meer uit mij gegaan weet ik nu.

Ik groeide natuurlijk op in een rare omgeving toen ik 3-4 jaar was. Alleen vrouwen en kinderen; de mannen waren Japanners,de andere mannen zaten veelal in werkkampen ergens in Azië. Japanners vonden het leuk als je honger had, of dorst, en je geen medicijnen had als je ziek was.

Na de oorlog zagen we dat naast het kamp loodsen vol waren met eten en medicijnen. En de Japanners vonden het leuk om heel zwaar te straffen als je iets niet goed deed, soms zelfs de dood tot gevolg hebbend.

Omdat je met zijn allen opgepakt zat op een kleine ruimte , betekende dat er altijd ruzie was, voor mij was “ het kamp ” ” kijvende wijven ” zoals ik dat later eens uitdrukte. Er was nooit rust , er was geen veiligheid, je wist niet wat er zou kunnen gebeuren, zomaar opeens geen water of geen eten een dag. Wat een rare wereld waar de mensen zo met mij en met elkaar omgingen.

Door de grote langdurige honger hadden moeders geen energie meer om naar hun kinderen om te zien. Die moesten, op die leeftijd, maar zien dat ze te eten kregen.

Nu, meer dan zestig jaar na de oorlog, is de storm in mijn hoofd wel zo ongeveer uitgeraasd. En ik constateer dat ik veertig jaar met mijn vrouw getrouwd ben. Dat ik twee kinderen heb en vier kleinkinderen. Dat ik elke dag van mijn leven probeer te genieten.