Het verhaal van Janneke Oosterhuis-Heilbron
Mijn naam is mevrouw Oosterhuis-Heilbron, 75 jaaroud, net zo oud als jullie grootouders denk ik. Ik ben geboren in Batavia, op Java, en die stad heet nu Djakarta. Ik hoop dat jullie dat met jullie “ topo “ gehad hebben, want dan weet je dat het heel ver is van Nederland, en ook dat het een tropisch land is, heel warm dus.
Mijn vader was Planter, hij plantte vooral thee, koffie, kina, rubber, en hij werkte ook in de herbebossing op Sumatra, nu bijna 100 jaar geleden, in 1914 .
Als kind was ik gewend veel te verhuizen, bijna ieder jaar woonden wij ergens anders.
Wij woonden in Bandoeng toen ik 9 jaar was, een leventje van zon, zwemmen en pretjes. Het was dan ook met groot ongeloof en schrik dat we hoorden van het bombardement op Rotterdam en daaropvolgend de bezetting van Nederland. Het nieuws was zeer schaars, en vergeet niet: wij hadden allemaal familie in Nederland waar we geen berichten meer over konden krijgen.
Oorlog in Holland
Het was het einde van ons zorgeloze leventje. Op school zongen we uit volle borst vaderlandse liederen, en het Friese volkslied werd omgetoverd in een vurig gezang op het verre vaderland en de Vorstin. Wij spaarden aluminium dopjes van de melkflessen, voor de Spittfires, (oorlogsvliegtuigen ) en tot mijn grote vreugde kochten mijn ouders twee angora-poezen, de opbrengst was ook ook voor het Spittfire-fonds, en ze waren dan ook heel duur !!!
Oorlog met Japan
Inmiddels begonnen er ook tekenen te komen dat er met Japan iets niet in orde was, er waren steeds berichten over de radio, oorlog, oorlog oorlog. Toen die vreselijke dag, het bombardement op Pearl Harbor, december 1941, en de dag erna de oorlogsverklaring van onze regering. Nu zou het ook voor ons oorlog worden. Wij woonden hoog boven Bandoeng, en het eerste wat wij ondervonden was dat de auto niet gebruikt mocht worden, dus….geen school. Er werden schuilkelders gebouwd in onze tuin, een voor de bedienden, een voor ons gezin. Ooms en tantes die ver weg op ondernemingen woonden trokken bij ons in, voor ons kinderen een feest, en helemaal leuk vonden wij dat onze vader nu altijd thuis was. Mijn moeder kocht een fiets, en dat was voor mijn broertje en mij een circusvoorstelling. Een fietsende moeder, dat hadden wij nog nooit gezien!! Wij rolden over de grond van het lachen.
Het wordt menens
Het eerste luchtalarm, we konden het nog niet echt geloven, en ik ging nog gauw even van de schuilkelder terug naar binnen om de poes in barensnood op te halen met haar eerste, pasgeboren jong. Later vonden we grote metaalscherven in de tuin… Mijn vader ging, om te fourageren, met een oom, te voet, naar de stad, en aan een bamboestok over hun schouders tussen zich in brachten ze de boodschappen hangend aan de stok mee naar huis. Zo verstreken enige maanden, tot, in Maart 42, de capitulatie, ik was nu 10 jaar.
Capitulatie
Nu was het echt, de Japanners trokken Bandoeng binnen en van achter de gesloten gordijnen zagen wij met verbazing dat er geen grote tanks en zo langs kwamen onder langs onze tuin ( we woonden op een helling, ) maar honderden kleine mannetjes in het groen met groene petjes,die op fietsen voorbij stoven. Even later stonden ze voor de deur, en binnen enkele minuten werden wij met zijn allen in de auto gepropt en, de motor wilde na zo’n lange rust niet starten, maar, we woonden immers bovenaan een steile helling, en, tuf, tuf, tuf, hij deed het, en tussen die Japanse fietsers, tot grote schaamte van mijn ouders, reden we mee in de triomftocht van de Jappen Bandoeng in.
Gelukkig ook Bandoeng uit, naar een onderneming van vrienden, want daar zou; het nog veilig zijn… Toen we na een week terug kwamen was het huis bewoond geweest door grote groepen soldaten die zolang de voorraad strekte met een handdoek om hun nek en een zilveren lepel in hun zak weer vertrokken waren. (verontwaardigde getuigenissen van het personeel ) De voorraadkelder, aangelegd op verzoek van de regering, met voer voor 3 maanden, was leeg. En in huis hadden zij in alle hoeken en gaten hun grote boodschap achtergelaten. In de tuin vonden we de blikken uit de voorraad leeggegoten . En daar zaten we weer, berooid maar met een dak boven ons hoofd.
Nieuwe buren
We kregen vaak bezoek van onze nieuwe buren. Op de tennisbaan reden de soldaten rondjes op de fietsen waarmee ze Indië mee binnen gereden waren, en ze vertoonden de meest prachtige kunstjes, waarnaar wij kinderen niet naar mochten kijken…. Binnen zat vaak de hoge legerpiet, die informeel, blote voeten in sandalen kwam buurten, en terwijl hij met zijn blote tenen speelde vertelde hij lachend ( en hij sprak uitstekend Nederlands) dat hij ons allemaal allang kende, hij was immers fotograaf in de stad (en hij haalde een enorme stafkaart te voorschijn ) eigenlijk was hij cartograaf, en dit was een van de resultaten.
Hij was dus een spion, die al jaren in Bandoeng woonde…
Verhuizen…. overleven
We vertrokken zo gauw mogelijk naar een huis, niet tussen de Japanners, dat leeg stond omdat de bewoners naar Batavia waren vertrokken. De poezen gingen mee. Na enige maanden overleven, waarbij onze moeder zich met de tantes wierpen op koken met inheemse ingrediënten, en toch Hollands, terwijl wij kinderen niets te doen hadden en dus rondlummelden en kattenkwaad uithaalden werd het duidelijk dat er iets ging gebeuren.
Naar het kamp, gevangen genomen
De ooms en mijn vader moesten zich melden om gevangengenomen te worden… Mak als lammetjes bereidden zij zich voor, en dus ook de vrouwen en kinderen, die konden toch niet onbeschermd achterblijven? En zo namen wij afscheid van elkaar, de mannen naar het ene kamp, vrouwen en kinderen naar een ander kamp, en we spraken af, na de oorlog (over een maand of 3 dus) zouden we verzamelen bij een oud studievriend van mijn vader uit Wageningen en zijn vrouw, Oom Aas en tante Lotje. Zij mochten als Indo, dat wil zeggen dat zij Indisch bloed hadden, buiten het kamp blijven. Voor ons leek het een groot avontuur, alles probeerden we mee te nemen, en de poezen mochten ook mee.
Van mijn vader hebben wij vanaf dat moment niets meer gehoord.
1ste kamp Bloemenkamp
Ik ging dus met mijn moeder en mijn broertje van 8 jaar naar het Bloemenkamp, ik werd 11 jaar. We werden met z’n tienen in een niet zo groot huis gestopt, en vormden gauw een soort groep, kongsi genaamd, en de moeders probeerden het voor ons,kinderen zo leuk mogelijk te maken. Om de aandacht van de karige pot af te leiden las tante Heintje voor uit Niels Holgerson tijdens het eten. Ook werden er ( stiekem ) feestjes gevierd, en toneelstukjes opgevoerd. Deze periode duurde maar kort, en toen ging de poort dicht, en werden we echt achter prikkeldraad gevangen.
2de kamp Tjihapit
We verhuisden naar een ander kamp, en weer probeerden we alles mee te nemen, in ieder geval de poezen! Met de kongsi van tien kwamen we in twee kamers van een huis waar nu 30 mensen in woonden. We lagen in stapelbedden, de meegenomen spullen waren in kisten en koffers onder onze bedden, en ook hier probeerden de ouderen het voor ons zo prettig mogelijk te maken. Maar het werd heel streng in het kamp, de moeders moesten sjouwen en voor de keuken gaan werken, zelfs bomen zagen voor het hout om op te koken. We kregen een nummer, dat moest je dragen, en ook onthouden. We moesten vaak op appel staan, om te tellen of we er nog waren, of was het om te pesten ? Want lang staan in die zon viel niet mee.
En we leerden buigen, dat deden we nooit goed, en de straffen waren niet mis, dus we deden ons best. Ik was nu 12 jaar, en kreeg kampdienst, namelijk de straat schoon houden, en gras knippen of afsnijden, op je hurken.
En altijd maar weer in de rij staan voor de gaarkeuken, eten halen.
De eerste honger, ziekte.
Intussen was het eten steeds minder te worden, en veel mensen en kinderen werden ziek. Ook bij ons was het grote ellende, wij kinderen EN de moeders kregen bacillaire dysenterie, de moeders werden op de velo naar het ziekenhuis gebracht, een heel angstige tijd, maar na een tijdje kwamen ze gelukkig weer terug.” We waren er allemaal slecht aan toe,heel mager, en een honger dat we hadden!
Houd de moed erin
Tante Truus zorgde in de groep dat het eerlijk ging, en de kleverige homp die voor brood doorging werd met de centimeter ernaast gesneden. Wij kinderen moesten slakken zoeken, en we begrepen niet dat we ze als ESCARGOTS lekker moesten vinden. Toch hielden de vrouwen de moed erin, er werd geprobeerd aan kleine groepjes toch stiekem les te geven, want intussen waren we al een jaar niet naar school geweest Ook waren er cabaretgroepen die stiekem voorstellingen gaven, die liedjes kan ik nu nog zingen Onze poezen deden het goed op het muizen ratten enz dieet ( die ze wel zelf moesten vangen ) en op een dag hadden we groot feest toen onze dikke kater met een enorme zij spek aan kwam zeulen, zeker verloren toen er in het geheim via het riool gehandeld werd. Hij kreeg een stukje als beloning, en verder werd er heel zuinig iedere dag een beetje in ons eten verwerkt.
Verdriet
Dat eten, zo karig, was de oorzaak van vele lichamelijke klachten, wonden raakten ontstoken, er waren veel steenpuisten, iedereen was dan bang voor bloedvergiftiging, en velen hadden dikke benen door vitaminegebrek Aan de overkant van de straat overleed een jongetje aan difterie, grote verslagenheid alom. En toen de geruchten over transporten naar andere kampen, waar? Onbekend. Toen het onze beurt was stonden we, met onze koffertjes en matrassen uren in de zon. Veel kleine kinderen hadden ineens hoedjes op. Nieuwe mode ? Neen, de po mocht niet meegenomen worden, maar als hoedje wel . Eindelijk de vrachtwagen waarmee we naar de trein gingen. Wij grotere kinderen vonden het wel spannend, op reis, het kamp uit. Maar toen we weg reden drong het extra tot me door dat we onze poezen NOOIT meer zouden zien. Daar moet ik nog vaak aan denken .
Met de trein
Daar gingen we de trein in, en dat was wel hééél anders dan we gewend waren.we zaten hutje en mutje tegen de wand aan, en op de middenbank rug aan rug .De trein was geblindeerd, en dus was het erg donker en benauwd. En warm, hééél warm.
Veel mensen hadden buikloop, en de kleine kinderen begonnen vaak te huilen van narigheid en van de hitte, het meegebrachte water was al gauw op . Nooit zal ik deze twee dagen vergeten, die arme moeders die niets voor hun kleine kinderen konden doen, de stank van poep en pies, er was geen echte WC en het was zo benauwd.
Twee maal 24 uur, nieuwe behuizing, kamp 3, Ambarawa 6
Midden in de nacht kwamen we aan…we moesten lopen naar het kamp, het was erg donker, en niemand zei iets bij aankomst. Gelukkig kregen we iets warms te drinken, en toen werden we ingedeeld op onze nieuwe plek. Dat bleek een brits te zijn, (: een soort tafel ) waar we met zijn negenen op moesten slapen, wij, mijn moeder, mijn broertje en ik met zijn drieën (op EEN matras ) en nog zes andere vrouwen. Op de buitengalerij van de barak, geen stoel, geen tafel, slechts een klein open kastje met enkele planken. Niemand kende iemand, en de inwoners van het kamp waren duidelijk niet blij met ons…. Het dak lekte, en niet alleen regen, maar ook wandluizen.
Strenge regels, harder werken
In dit kamp waren de regels streng, iedereen was bang voor straf, en we moesten allemaal hard werken. Mijn kampdienst, ik was intussen 13jaar, bestond eruit dat ik de W.C. s moest schoonmaken. Die lagen op 50 meter afstand van de barakken, en aangezien iedereen het in zijn buik had was het heel veel boenen en schrobben en met water en bezems poetsen. Neen, inderdaad geen smakelijk verhaal Ook moest ik vaak mee buiten het kamp om te patjollen,in de brandende zon…waarom ? niemand weet het. ( patjol=een hak, landbouw gereedschap.) Maar er was één kamptaak die ik niet erg vond, integendeel, ik moest op de kleintjes passen als de moeders kamptaken hadden, en dat was enig werk! Zo werd ik Juffie, met mijn hulpjuffie van 10! Het appel was ook een zware klus iedere dag, vaak extra lang staan als er iets was dat de Japanse bewaker niet goed vond. Zelfs mijn broertje moest iedere dag met de jongetjes van 10 jaar, onder leiding van Tante Marie, mee naar buiten gras snijden enz. Verder moesten we allemaal uren per dag in de rij staan om een beetje eten te krijgen, en zelfs als we dat net op hadden hielden we toch honger, klapperende magen van de honger! Buiten de poort lagen de rode kruis pakketten te smelten in de zon en in de regen.
Grote ramp
Grote ramp was dat mijn broertje, van 10 jaar, naar het mannenkamp moest met alle andere jongetjes van 10.
Groter verdriet kun je voor de moeders niet bedenken. We hoorden niets meer van hem. Maar het was nog niet genoeg .
Kamp 4, werkkamp touwdraaien
Mijn moeder en ik werden, als nog niet ziek genoeg,uitverkoren voor het werkkamp: TOUWDRAAIEN. We kwamen in een oud klooster, de watervoorziening was afgesloten, waardoor de poepgoot droog lag., al meer dan een jaar.
We sliepen op de grond.
Het waterrantsoen was een boterblik water per dag, en onze moeders moesten touw draaien. En die vrouwen begonnen toen, ( was het om de moed erin te houden ? ) nog te zingen ook.
In een blauw geruite kiel.
Op een dag werden de machines weg gehaald .
We kregen meer eten, en drie dagen later werden wij s’avonds bijeengeroepen en in de donkere nacht klom mevrouw Weinberg op een kistje, en zei “ Japan heeft gecapituleerd” Iemand zette met een dun stemmetje het Wilhelmus in. Wij zongen bibberen mee. Vanaf dat moment kan ik het Wilhelmus niet meer zingen.
De volgende dag stapten mijn moeder en ik de open poort uit en al vragend “ waar is het jongenskamp ?” kwamen wij bij een openstaande poort van een soort kazerne aan, waar, omringd door huizenhoge kapokwolken vele jongetjes uitkeken naar hun moeder. Daar stond ook mijn broertje, in zijn zuinig bewaarde pakje, dat de naaister voor de oorlog nog voor hem gemaakt had.
Dank zij het Rode Kruis zijn wij de volgende dag per trein naar Bandoeng gespoord. Onderweg trok een Indonesiër zijn sloffen uit en deed die mijn broertje aan. Véél te groot, maar wat een kado! “ Kassian “ waren zijn woorden. Wij hadden z.g. geboft.
Waar zou mijn vader zijn?
Inderdaad waren oom Aas en Tante Lotje op onze komst voorbereid WAT EEN ONTVANGST! Per sado ging mijn moeder toen maar eens naar de kampen in Tjimahi, om te vragen of iemand wist waar mijn vader was, zij vond hem, broodmager, maar hij vond dat hij niet zo maar het kamp uit mocht lopen, dus kwam mijn moeder alleen in haar sado’tje terug. Wij stonden verstijfd van schrik, maar met de tranen rollend over haar wang en riep ze “ hij leeft, maar hij wilde niet meekomen!” De volgende dag stopte er weer een sado”tje voor het huis en DAAR WAS HIJ.
Hij zei toen, en dat is mijn lijfmotief geworden:
DIT IS HET GELUKKIGSTE MOMENT IN MIJN LEVEN, WIJ LEVEN NOG EN WE HEBBEN NIETS MEER, DUS HOEVEN WE ONS NERGENS ZORGEN OVER TE MAKEN.
Denk nu niet, en zij leefden nog lang en gelukkig. Er was weer oorlog, nu kwamen Indonesiërs met geweren, en zij schoten op alles en iedereen die er Hollands uitzag, want de Japanners hadden hun de vrijheid beloofd, en zo waren de straten vol met jonge mannen die iedereen neerschoten. Zelf lag ik in het ziekenhuis en ben alsnog bijna doodgegaan aan tyfus.
Het ziekenhuis was het doelwit van de schietpartij en de gangen zaten vol met vluchtelingen waaronder onze familie en vrienden, maar we zijn er heelhuids uitgekomen, dankzij de Hollandse jongens die achter de mitrailleurs zijn gaan zitten om terug te schieten.
We konden toen met een regeringsvliegtuig naar Australië gaan, om weer een beetje op verhaal te komen, en in oktober 1946 kwamen we in Holland aan. Er was een Rector van een middelbare school, die ons de helpende hand toestak, en wij kinderen uit Indië mochten het proberen, tussen de leeftijdgenoten, maar wel na 4 jaar geen school. Hij gaf ons weer zelfvertrouwen., ons, kinderen uit Duitse kampen, en uit kampen in Indië. Help elkaar want… SAMEN RED JE HET WEL
En …. alsjeblieft geen oorlog meer !!