Het verhaal van Jeppe Mellema
Mijn naam is Jeppe R. Mellema en ik ben geboren op 18 maart 1926. Ik heb tot 1932 gewoond in Solo op Midden-Java en daarna tot december 1942 in de stad Jogyakarta. Mijn vader was leraar Javaanse taal en Letterkunde op een Middelbare school. Mijn moeder heeft Biologie gestudeerd t/m het candidaatsexamen, maar is daar i.v.m. haar huwelijk mee gestopt. Ik heb nog een twee jaar jongere broer, Teun. L. Mellema.
Na de aanval van Japan op Pearl Harbor op 7 december 1941, werd mijn vader opgeroepen voor de z.g. Landstorm. Hij werd op 8 maart 1942 krijgsgevangen en is tewerk gesteld aan de Pakan Baroe spoorweg op Sumatra. Hij heeft de oorlog overleefd. Onze moeder is in Ambarawa in het vrouwenkamp 6, overleden op 8 mei 1945 aan hongeroedeem en dysenterie.
Mijn moeder, en wij tweeën werden op 25 december 1942 geïnterneerd in Ambarawa, kamp 6, waar ik een maand gezeten heb. Begin januari moest ik naar een mannenkamp; dat werd het gebouw ‘Djoen Eng’ in Salatiga. Mijn broer is nog tot oktober of november 1944 bij zijn moeder in het vrouwenkamp gebleven.
Begin februari werden we op transport gesteld naar Bandoeng en kwam ik terecht in het z.g. 15e Bat. kamp. (Tjikoedapateuh). Het laatste jaar zat ik daar bij het groepje van vier volwassenen en vier jongens, die bij de ‘Benkel Vos’ werkten; een reparatiewerklplaats ten behoeve van het kamp. Wij kregen ‘keukeneten’ en woonden in een kleine onderofficierswoning, omdat wij een zelfgemaakte radio hadden! (Deze radio is nog te zien in het museum in Bronbeek). De Nederlandse kampleiding was daarvan op de hoogte. Op een gegeven dag moesten er 40 bajonetten gemaakt worden voor de Heiho’s! Dat werd in eerste instantie geweigerd, waarop de nodige repercussies volgden. Dat liep zo uit de hand dat de heer van Karnebeek, ons kamphoofd, adviseerde om toch maar toe te geven. Hij was niet alleen bang voor onze ‘gezondheid’, maar ook dat mogelijk de radio ontdekt zou worden!
De Ambarawa-gevangenis.(“de Boei” van Ambarawa)
Op 15 Augustus 1945 capituleerde Japan voor de Amerikanen, maar het duurde nog een week, voordat het in de Japanse gevangenkampen bekend werd gemaakt. De reden was dat verschillende Japanse generaals zich niet wilden overgeven, maar uiteindelijk bleek de wil van Zijne Heiligheid de Keizer van Japan, de Tenno Heika, doorslaggevend!
Omdat de Engelsen nog niet voorbereid waren op een dergelijke snelle en onverwachte overgave van de Japanse strijdkrachten, hadden ze noch manschappen, noch voldoende schepen beschikbaar voor Nederlands Indië. De politieke oplossing was, dat de Japanse militairen de voormalige kampen zouden moeten bewaken, totdat er voldoende geallieerde troepen beschikbaar waren. Ondertussen werd het voedsel en de medische voorziening sterk verbeterd.
Al gauw bleek dat veel mensen tegen elk advies in, de kampen begonnen te verlaten, op zoek naar familieleden en in de hoop ook weer terug te kunnen gaan naar de vroegere woningen!
In het Bandoengse kamp, het “XVe Bat.”, werkte ik in een “Technische Dienst”, met vier volwassenen en nog drie andere jongens van mijn leeftijd. Herman Lansdorp (ik schat hem op toen 35 à 40 jaar), voor de Japanse bezetting was hij vertegenwoordiger van “Good Year”-banden, wilde zijn vrouw en kinderen, die in Ambarawa in Kamp VI zaten ophalen en zich weer vestigen in hun huis in Bandoengan; zo’n zes km. ”boven” Ambarawa, op de helling van de berg Oengaran. (Hij werkte voor de oorlog in Semarang)
Ik wilde en mocht met hem meereizen, omdat mijn moeder en jongere broer ook in Ambarawa zaten en mijn moeder op 5 September jarig was, zodat ik haar met mijn terugkomst kon verrassen op haar verjaardag!! We zijn toen dus clandestien uit het kamp weggelopen! Maar dat ging gemakkelijk; de Japanse wacht had absoluut geen interesse!
Via zijn vroegere handelsrelatie’s kon hij aan geld en treinkaartjes komen. De treinreis naar van Bandoeng naar Jogya is ongeveer 400 km, en daarna nog een 100 km. naar Ambarawa. Van die reis herinner ik me het enorme verschil met de heenreis naar Bandoeng, toen we tijdens het Japanse transport, in geblindeerde, overvolle, hete treinen, etc. reden! Nu waren de raampjes open en kon je naar het prachtige groene landschap kijken. Bovendien waren de Indonesische medereizigers alleraardigst, en sommige zeiden zelfs dat ze blij waren met onze terugkomst en dat de, ook door hen gehate, Japanners de oorlog verloren hadden. Op het station in Jogya werden we door het Indonesische Rode Kruis ontvangen met eten en drinken! (Er waren meer Europeanen in deze trein in die tijd.)
De aankomst in Kamp VI was een grote desillusie, omdat ik toen pas van de Nederlandse kampleiding hoorde dat mijn moeder al op 8 Mei 1945 overleden was aan ziekte en ondervoeding! In dat kamp had ik dus voorlopig niets meer te zoeken!
Mijn twee jaar jongere broer zat in Kamp VII, een verschrikkelijk vies, overvol kamp voor oudere mannen en jongens vanaf 10 jaar, daar wilde ik ook niet zijn; maar hij bleef daar bij een paar goede vriendjes.
Ik ben toen buiten het kamp gaan wonen, als logé bij de familie Lansdorp, in hun vroegere huis Pondok “Rola” (van Robbie en Louise) (Pondok=vakantiehuisje, bungalow), in het plaatsje Bandoengan. Herman Lansdorp ging voor de Engelse hulporganisatie RAPWI werken; (Relief Allied Prisoners of War) dwz. met geld van die hulporganisatie en met een terbeschikking gestelde vrachtauto mocht hij voedselinkopen doen en distribueren in de verschillende Ambarawa kampen, en ik reed mee om te helpen bij het lossen en laden. Dat was een vrij rustige en vredige tijd, waarin ik niets heb gemerkt van enige vijandigheid bij de bevolking!! Ongeveer op 10 oktober ben ik naar Jogya gegaan, om te kijken of er nog iets van ons huis over was. Daar aangekomen trof ik voor het eerst de fanatieke pemoedastrijders die in optocht door de stad liepen met hun ‘bamboe roetjings’ etc. en hun woedende Merdeka- geroep en “Boenoeh belanda”! Ik besloot om direct terug te gaan, toen ik toevallig langs het huis liep van een, in mijn familie, goed bekende Indonesische huisarts, dr. Heerdjan. Hij ving mij op en heeft mij dezelfde avond nog door zijn chauffeur naar Ambarawa terug laten brengen. Onderweg hebben we nog twee barricade’s van de pemoeda’s moeten passeren, wat gelukkig goed is gegaan Het was het begin van de ‘Bersiap.
Alleen…..de nieuwe Indonesische president Soekarno werd onder druk gezet door de fanatieke Nationalisten; bovendien zat de politiek muurvast omdat de Nederlandse regering “uit principe” niet wilde praten met een “Japanse Quisling”! Ze hebben in Den Haag niet begrepen dat hij het symbool geworden was van een vrij Indonesië! Op 15 oktober hield hij een vurige radiorede (net zoals Hitler dat kon doen!), waarbij hij alle Indonesiërs opdroeg om alle Nederlanders en pro-Nederlandse Indonesiërs en Chinezen, de zee in te jagen en/of af te maken! We hebben die avond deze rede nog gedeeltelijk gehoord, maar schonken er niet veel aandacht aan: “het was hier toch veilig”!
Om een uur of twee ’s nachts werden we gewekt door een Javaanse jongen die ons kwam waarschuwen dat de “Pemoeda’s” (=Jongeren; militair opgevoed door het Japanse leger), ons kwamen halen !!! Maar wat moesten we doen? “Vluchten,… kon toch niet meer”!
Met veel lawaai en geweld en onder de bedreiging van vuurwapens werden Lansdorp en ik, uit het huis gehaald (Zijn vrouw en de twee kinderen zijn de volgende dag weer naar het vrouwenkamp gebracht) en in een open vrachtauto naar de gevangenis gebracht. Het was voor hen duidelijk een demonstratie van machtsvertoon, want de auto reed luid toeterend door de nacht, en de jongens hadden grote rood-witte vlaggen , bamboe speren, slag- en vuurwapens bij zich, waarmee ze af en toe in de lucht schoten!
Voor de gevangenispoort, moesten we op de bekende Japanse (en Duitse) manier uit de auto springen en moesten we ons onder bedreiging uitkleden (De onderbroek mocht aan blijven!) Door een klein ijzeren deurtje werden we naar binnen gejaagd (ze hadden onderweg nog meer mensen opgehaald; meest Indo’s, die in de Japanse tijd niet in een concentratiekamp gezeten hadden) en werden we “feestelijk”ontvangen door de in de gevangenis aanwezige strafgevangen, waar we “spitroeden” moesten lopen en zo door de gangen gejaagd werden Ze mochten ons slaan, waar ze maar wilden! Ik weet dat ik probeerde om zoveel mogelijk slagen te ontwijken, maar ook dat ik meer verbaasd was, dan bang !! Waarom deden ze mij dat aan? Ik hield toch van de Indonesiers? Ik begreep het niet!(Via mijn ouders was ik erg pro-Indonesisch opgevoed!) Tenslotte voor de deur van een cel, moesten we hurken en kregen we allemaal met de achterkant van een Japans zwaard een klap op de kop, wat vreselijk ging bloedden! (Er zit nog een litteken).In de cel met plaats voor misschien tien mensen, kwamen we terecht met zo’n twintig man. Slapen op de cementen vloer; die extra vuil was van het bloed etc. Er was één latrine in een hoek van die ruimte en een bakje met water om je billen te wassen. De rijst was karig en vol met torretjes en kaf!(was dat expres?)
Het ergste was het geschreeuw van mensen die gemarteld werden; en elke dag werd er iemand, ook uit onze cel gehaald, voor een “verhoor”; en je wist natuurlijk nooit of je zelf ook aan zo’n beurt zou komen!. Achteraf bleken het allemaal Indo’s te zijn, die buiten de Japanse kampen hadden gezeten en die in de ogen van onze bewakers iets verkeerds hadden gedaan!
Op een avond was er een hels kabaal, er werd druk geschoten, geschreeuwd en gelopen! Het was heel erg angstig! Vooral omdat je ook niet wist wat er gebeurde.
Later hoorden we dat er die avond een paar gevangen genomen Japanners geprobeerd hebben om uit te breken! Een bewaker die eten kwam brengen was door hen afgemaakt en met de wapens van die man hebben ze geprobeerd om nog meer wapens te veroveren, en om zo de gevangenis uit te komen. Deze uitbraakpoging is mislukt en al deze Japanners zijn toen doodgeschoten!
Overdag moesten we de gangen schoonmaken en dweilen, en voor “de lol”, kreeg je dan weer een klap met een bezem of iets anders! In die periode heb ik ook geleerd om te masseren; Het ging voornamelijk om de rug- en beenspieren; dat deden Lansdorp en ik bij elkaar als tijdverdrijf en omdat we verder geen enkele beweging hadden in die overvolle ruimte, dus om de spieren soepel te houden. Ik heb er altijd plezier van gehad!
Na een ongeveer een week (in mijn herinnering was het veel langer) werd de gevangenispoort opengeschoten door een tank en stormden Ghurkha’s, onder leiding van de Engelse Wingcommander Tull, de gevangenis binnen en werden we bevrijd!
Toen was het kiezen:”waar wil je heen, naar welk kamp”? Want “buiten” was het absoluut niet veilig meer ; het was nu OORLOG! Ik koos toen kamp VIII, omdat ik wist dat Fransje Brand daar zat (Els Evers trouwens ook).
Daar was het tot de 22e November wel een leuke tijd; ik zorgde met mijn “Technische Dienst” ervaring, o.a. voor de keuken en ’s avonds had ik mijn eerste danslessen op blote voeten bij de muziek van een koffergramafoon!
AMBARAWA, de overval op “kamp 8” op 22 November
Op 22 November 1945, zat ik in het vrouwenkamp “8” in Ambarawa. Dat kamp lag wat afgelegen aan de weg naar Magelang. Om ongeveer 17.00 uur, braken met veel geschiet en geschreeuw van “Merdeka! Merdeka”! een groep van jonge Indonesiërs door de kampomheining van prikkeldraad en gedek! (gevlochten gespleten bamboe) De mensen van onze slaapzaal hadden alle houten ramen en deuren afgesloten en zich teruggetrokken. Woedend werd er op de gesloten deur geslagen en geroepen: “Boeka Pintoe! Boeka pintoe”! (Open de deur) Omdat ik de enige man in de zaal was, besloot ik om toch de deur maar open te maken, om te voorkomen dat ze nog kwader werden! Net toen ik opstond, werd de deur opengebroken, en zag ik dat een man zijn geweer op mij richtte en liet mij achter een hutkoffer vallen. Op dat moment kreeg ik een kogel langs mijn rechter bil, die een gat in mijn onderbroek maakte en mij een oppervlakkige vleeswond bezorgde! Dat was ook een heel erg “narrow escape”!
Daarna werden alle mensen uit de zalen naar buiten gejaagd en werden er handgranaten in deze groep gegooid!! Zelf lag ik tussen de huilende en schreeuwende mensen in, vlak bij Els Evers , die een ontploffende handgranaat in haar linker oksel kreeg!!!! De z.g.”vrijheidstrijders” werden verjaagd door Engelse Gurkha-troepen, die net langs kwamen toen zij zich moesten terugtrekken van de strijd bij Magelang en op het geluid van het schieten waren afgekomen! Anders was het bloedbad zeker nòg groter geweest! Els is toen overleden!! Zij was net als ik, 19 jaar! Ik heb haar met een lepel nog wat water kunnen geven, toen ze in shock raakte en zei dat ze zo’n dorst had! Waarom zij toen dood moest en niet ik, is nog steeds een vraag. “Toeval”?? Alweer een “very narrow escape”!! Ik ben tot het laatst toe bij haar gebleven en deze gebeurtenis is doorslaggevend voor mij geweest om medicijnen te gaan studeren.
Na deze gebeurtenis kwam ik toch weer samen met mijn broer in het hospitaalkamp waar we tot de laatste dag van de evacuatie van Ambarawa gebleven zijn. (‘We hadden toch geen familie meer en moesten zgn. op de rijstvoorraden passen’!) Ik herinner me nog een hevige pemoeda aanval op Sinterklaasavond, 5 december, die door de Gurkha’s ternauwernood is afgeslagen! Evacuatie uit Ambarawa op 8 december 1945. We kwamen terecht in Semarang en hadden het geluk dat de stad zo overvol was en ze geen plaats meer voor ons hadden, dat we binnen een week al op de ‘Amhurst Victory’ zaten, een evacuatie schip, dat ons naar Batavia bracht. In Batavia kwamen mijn broer en ik terecht in het 10e Bat. Daar troffen we onze vader, waarvan we dachten dat hij in Singapore zat. We hebben toen nog een tijd op het Rode Kruis kantoor gewerkt op de administratie en sliepen ‘heel luxe’ op een veldbed in de balzaal van ‘Hotel des Indes’ Eind Januari 1946 kregen we een functie als ‘werkend passagier’ op de Johan de Witt en eind februari kwamen we in Holland onder dak van onze grootvader in Groningen. Deze man was toen toch al 76 jaar en kreeg zomaar twee kleinkinderen van 18 en 20 jaar in huis! Onze vader is toen in Batavia achtergebleven.
In Groningen de H.B.S. afgemaakt in Juni 1947 en daarna medicijnen gestudeerd in Leiden en in Amsterdam, met een heel erg krappe studiefinanciering, een.zgn.’renteloze lening’. Artsex. oktober 1955. Daarna de Militaire dienst. Verder 20 jaar huisarts in Diemen en daarna nog 10 jaar bedrijfsarts voor het Onderwijspersoneel bij de GG & GD Amsterdam.
Jeppe R. Mellema.
Roden, 5 oktober 2007