Het verhaal van Jules Scholten
Ik ben geboren in Medan op 8 januari 1941, dus 11 maanden voor het uitbreken van de oorlog in Nederlands Indië. Mijn vader Johan Herman Scholten was daar werkzaam als boekhouder bij de handelsonderneming Internatio. Toen het in januari 1942 duidelijk werd dat alleen Java verdedigd zou worden tegen de Japanse invasie, kreeg mijn vader opdracht naar Batavia te gaan naar het hoofdkantoor van Internatio. Daar werd hij opgeroepen als landstormsoldaat. Na de capitulatie werd hij krijgsgevangene. Na enige tijd werd hij afgevoerd om aan de Birma spoorweg te werken. Mijn moeder heeft hem nooit meer teruggezien. Mijn vader overleed in juni 1943 op 36-jarige leeftijd in het kamp Tamarkan (Tha Makham) bij Kanchanaburi vlak bij de beruchte brug over de Kwae Noi rivier. Hij overleed aan algehele uitputting en verschillende ziekten. Ds. Hamel (die soldaten-dominee werd genoemd) was bij zijn sterven aanwezig en nam zijn trouwring en zegelring in ontvangst om later te kunnen geven aan mijn moeder. Zo gebeurde het ook. In 1947 was ds. Hamel (die de Amerikaanse nationaliteit had) in Nederland en daar gaf hij de ringen aan mijn moeder. Toen mijn moeder in 1961 overleed, kreeg ik die ringen. De zegelring draag ik nog steeds.
Nadat mijn vader was afgevoerd als krijgsgevangene werden mijn moeder, oudere broer en zus en ik samen met mijn grootouders van moeder’s zijde geïnterneerd in kamp Kramat en daarna in kamp Tjideng. In begin 1945 werden mijn broer en grootvader weggehaald bij ons. Mijn grootvader overleefde dat niet. Hij stierf één week voor de capitulatie van Japan. Mijn broer overleefde het jongenskamp Baros 6 wel en keerde na 15 augustus terug bij ons in Tjideng. Tot mei 1946 moesten wij in Tjideng blijven. Toen konden wij met het ms. Oranje naar Nederland gaan. In Nederland kwamen we terecht in Zeist. Daar groeide ik op. Tot mijn 10e jaar was ik vaak ziek maar uiteindelijk groeide ik daaroverheen. Omdat ik nog geen 6 jaar was bij het begin van het schooljaar in 1946 moest ik een jaar wachten voordat ik naar school kon gaan. Mijn moeder gaf mij les en in september 1947 was ik zo ver gevorderd dat ik meteen in de 2e klas kon komen van de lagere school. Terwijl bijna alle andere kampkinderen dus een leerachterstand hadden opgelopen door de kamptijd, was ik voor! Ik deed op mijn 16e jaar eindexamen HBS-B en ging daarna fysische geografie en bodemkunde studeren in Utrecht.
Na mijn studie trouwde ik op mijn 24e en vertrok samen met mijn vrouw naar Rome om daar te werken voor de Food and Agriculture Organisation van de Verenigde Naties. In Rome werd onze dochter geboren. Daarna kon ik een aantrekkelijke job in Thailand krijgen. Daar kon ik het graf van mijn vader bezoeken. In Bangkok werd onze zoon geboren die dezelfde namen kreeg als mijn vader. De cirkel was rond.
In Thailand verbleven we bijna 9 jaren. Daarna werkte ik nog een jaar in de Filippijnen en drie jaren in Jamaica. In 1981 keerden wij terug in Nederland. Na een jaar zoeken naar leuk werk kreeg ik een geweldige baan aangeboden. Ik werd algemeen secretaris en later directeur van de Commissie voor de milieueffectrapportage in Utrecht. Dat deed ik 20 jaar. In oktober 2002 ging ik met pre-pensioen. Bij mijn afscheid kreeg ik uit handen van staatssecretaris Van Geel van VROM de Koninklijke onderscheiding Ridder in de orde van Oranje Nassau.
Sindsdien doe ik “free lance” advieswerk (Turkije en Roemenië) voor een klein adviesbureau in Utrecht en werk ik als secretaris – vrijwilliger voor de Stichting Werkgroep Milieubeheer Rhenen en ben lid van de adviescommissie Natuur, Milieu en Duurzaamheid voor de gemeente Rhenen.
In oktober 2004 konden mijn vrouw en ik mee met de laatste reis naar Japan van de Stichting Japanse Ereschulden (JES). Ik had daar het voorrecht om mijn verhaal over de kamptijd te mogen vertellen aan studenten op de universiteit van Hiroshima.
In 2005 stelde ik samen met Pim Goldsmann (ook een gastdocent) en Wim Lamers het herdenkingsboek “Ooggetuigen van oorlog” op voor JES. Mijn verhaal staat ook in dat boek. In augustus 2005 werd op Bronbeek de gedenkmuur onthuld met daarop alle namen van de aan de Birma-Thailand spoorweg overleden krijgsgevangenen. Het betekende voor mij heel veel om daarop ook de naam van mijn vader te zien. Zo heb ik niet alleen in Thailand een plek die mij herinnert aan mijn vader maar ook in Nederland.
In 2005 volgde ik de introductiecursus Gastdocent. Sindsdien gaf ik op aanvraag gastlessen aan drie verschillende onderwijsinstellingen: de justitiële inrichting (jeugdgevangenis) in Overberg (bij Veenendaal), de Prins Maurits basisschool te Tiel en VMBO Van Lodenstein College in Kesteren. Deze drie ervaringen waren totaal verschillend waarbij die in Tiel het meest positief was met zeer geïnteresseerde kinderen.