Het verhaal van Piet Veenhuysen

Door Piet Veenhuysen

Ik ben Piet Veenhuysen. Ik woon al een hele tijd in Holland, maar ik ben geboren in Tandjong Balai, een grote havenstad op Sumatra, dat in Indonesië ligt. Toen mijn ouders daar woonden en hun werk hadden heette dat land nog Nederlands (Oost)Indië. Mijn vader werkte bij het binnenlandse bestuur. Indië was een Nederlandse kolonie.

De tweede Wereld Oorlog die voor Holland begon op 10 mei 1940, woedde ook in Indië. Daar begon hij op 8 december 1941. Ik was toen 11 jaar. Je begrijpt wel dat ik nog best weet wat we  toen, daar in Indië, beleefden.

Wij, mijn ouders, mijn zusje van 7 jaar en mijn broers van 10 en van 1 jaar woonden in Djember, de hoofdstad van de “provincie” Djember.

Mijn vader ging naar kantoor – zeg maar gemeentehuis – waar hij werkte als controleur BB (Binnenlands Bestuur, red.), zoiets als wethouder.

Mijn moeder zorgde voor ons allemaal, vooral natuurlijk voor ons kleine broertje.

Wij woonden in een fijn huis met een grote tuin, waarin een paar bomen groeiden. Vooral de Nankaboom was leuk om in te klimmen en om de nanka – een grote geurige vrucht, die samengesteld was uit kleine, heerlijk smakende vruchten, wat vorm betreft, wel wat op dadels lijken, maar ze smaken heel anders.

 

Weet je wat zo raar is? Dat leven daar was voor ons, kinderen, zo gewoon. De warmte, de regenbuien, de dagen die om 6 uur ‘s morgens begonnen en om 6 uur eindigden, voor ons was daar niets vreemds aan.

Het vreemde, spannende, was voorons toen er in onze tuin een kuil werd gegraven, met een laddertje kon je erin. Daar gingen wij dan op een bankje zitten. Dat was een soort schuilplaats als er een luchtalarm was.

De oorlog kwam al dichterbij. De grote mensen luisterden heel veel naar het nieuws. Nou, daar zullen ze niet blij van geworden zijn, Holland was bezet door de Duitsers en in Indië kwamen de Japanners steeds dichterbij.

Maart 1942. Daar kwamen ze aanrijden. Een eindeloze optocht van vrachtwagens in Japanse legerkleuren (modder-) vol Japanse soldaten reed langs ons huis. Mijn broer en ik stonden in de tuin naar de optocht te kijken. Aan de overkant van de weg stonden de Indonesische kinderen te juichen en met Japanse vlaggen te zwaaien.

Djember was bezet! Bevrijd?

De Japanse soldaten gingen in onze school wonen en wij begonnen aan een lange vakantie.

Even leek het of ons leven ondanks de bezetting “gewoon” door zou gaan, alleen moesten wij nu thuis helpen. Werken in huis en in de tuin.  Onze Indonesische bedienden mochten niet meer voor “Europeanen”  werken.

Mijn vader moest wel elke dag naar kantoor. Dit duurde een week of vier.

Toen moest mijn vader, met vele andere Hollanders naar een vergadering. De vergadering zou een paar dagen duren, een pyjama en tandenborstel moest hij meenemen. Samen met veel andere Hollandse mannen kwam hij toen in de gevangenis in Soerabaya. Vier jaar later zagen wij hem terug.

Wij bleven in ons huis wonen, maar we moesten wel woonruimte afstaan aan een dame met vier kinderen. Dat was passen en meten! Ook hun vader zat in de gevangenis.

Toen begon pas goed het wachten op de “bevrijding”, die maar niet kwam!

Na een maand of zes, we begonnen al wat te wennen aan ons nieuwe vreemde leven, kregen we het bevel ons te melden voor een verhuizing. We mochten meenemen wat we zelf konden dragen, voor de rest zou gezorgd worden. In één van de zalen van het ziekenhuis kregen we een bed of een plek op de grond toegewezen om te slapen. De volgende dag liepen we met onze reisbagage naar het station. We gingen op reis naar ons eerste concentratiekamp.

Onze wereld lag toen op zijn kop!

Dit was het begin van een lange nachtmerrie waarover veel te vertellen valt en waar je met moeite uit wakker wordt.