Krijgsgevangenen

Bij de capitulatie op 8 maart 1942 van de geallieerde troepen op Java maakten het Japanse leger 88.800 krijgsgevangenen: 66.900 KNIL-militairen en 21.900 Britten, Australiërs en Amerikanen. Van de KNIL-militairen ontsnapten er 9.200 en gingen 57.700 man in krijgsgevangenschap, waaronder 19.800 niet-europeanen. Van deze inheemse militairen werden in de loop van 1942 nog 15.000 man geronseld als Heiho-hulpsoldaten voor het Japanse leger, 4800 bleven achter in de kampen.

Japan had de Conventie van Genève in 1929 wel getekend maar niet aan het parlement voorgelegd en ook niet geratificeerd. In 1933 verliet Japan doelbewust de Volkenbond. Talrijk zijn de meldingen van gevangenen, dat hun Japanse commandanten mondeling verklaarden zich aan de Conventie te zullen houden, maar de werkelijkheid was anders.

Direct na de capitulatie werden de militairen in hun kazernes geïnterneerd. Velen wisten de weg om ’s nachts naar huis te ontsnappen om daarna voor het appèl weer terug te zijn. Vanuit Tokyo werd een strakker regime gedicteerd: voor het verlaten van het kamp riskeerde men nu de doodstraf. In mei 1942 zijn daarop in vele kazernes executies uitgevoerd. De 44 slachtoffers werden in de kampen begraven, zij zijn na de oorlog overgebracht naar het ereveld Antjol.

Transporten

Ruim 31.000 KNIL-krijgsgevangenen en marine-mannen werden in de gehele archipel overgebracht voor het verrichten van arbeid voor de vijand:

oktober 1942 17.500 – Birma en Thailand: spoorweg
april 1943 3.500 – Ambon en Flores: aanleg vliegvelden
okt 1942 – sept1943 4.100 – Japan: mijnbouw(b.v. ook in loodmijn te Kamioka) en scheepswerven
nov 1943 – sept 1944 6.000 – Sumatra: Pakan Baroe-spoorweg, aanleg vliegvelden
september 1944 400 – Singapore: aanleg vliegveld


De meeste slachtoffers werden geëist door de Pakan Baroe-spoorweg in Sumatra en de Birma-railroad, waarvoor de krijgsgevangenen per schip aangevoerd werden.

Sumatra

Het werk op Sumatra heeft vooral door de scheepsrampen een hoge tol gevraagd : De Junyo Maru, volgestampt met 4.200 romusha’s en 2.300 krijgsgevangenen werd op 18 september 1944 voor de kust van Benkoelen getorpedeerd. Gered werden slechts 200 romusha’s en 700 krijgsgevangenen. De ramp had 5600 slachtoffers geëist en was destijds de grootste scheepsramp aller tijden.

De spoorweg liep dwars door de rimboe van Sumatra, een tracé van 220 km over de centrale bergketen de Bukit Barisan. Dat betekende allereerst het vrijhakken van kampementen uit de rimboe en de bouw van onderkomens. Veel zwaarder was daarna het grondverzet in het gebergte, de aanvoer van zand en grond, de bouw van bruggen en het leggen van bielsen en rails. Naast de KNIL-militairen werden hiervoor 40.000 romusha’s  verscheept. In totaal zijn hiervan 25.000 romusha’s omgekomen en 2.500 militairen.

Het werk duurde 14 maanden en was gereed in augustus 1945. De spoorweg is nooit in gebruik genomen. (Kaart)

Birma

De Birma spoorweg had een lengte van 415 km. Het transport erheen ging per trein: vier dagen gehurkt in goederenwagons vanaf Singapore door het hele schiereiland van Malakka. Daarna 220 km in geforceerde dagmarsen langs een modderspoor, een stukgereden olifantenpad. Bij de spoorweg moest gewerkt worden in de rimboe; de kampementen moesten uit bamboe en atap worden gebouwd. Het werk was zwaar: 2 tot 3 kubieke meter grond of rots moest er per man per dag verzet worden. Het klimaat was moordend, de aanvoer van voedsel stagneerde herhaaldelijk en bij de medische verzorging moest men woekeren met wat men had. Verwondingen, infecties, het ontbreken van geneesmiddelen en gangreen maakten veel amputaties noodzakelijk

De geallieerden bombardeerden de Birma-railroad en de kampementen herhaaldelijk en beseften aanvankelijk niet dat in de kampementen krijgsgevangenen opgesloten zaten. Het werk duurde 10 maanden en was gereed in augustus 1943. Hieraan werkten 61.000 geallieerde militairen en 190.000 romusha’s. Omgekomen zijn 15.000 militairen, waarvan 3.100 uit het KNIL, en tenminste 180.000 romusha’s.


Na oktober 1943 zijn uit Birma ruim 10.000 KNIL-militairen opnieuw verscheept: 4.500 naar Thailand, 3.600 naar Japan, de overigen naar Singapore en Vietnam.
Een nieuwe ramp was de ondergang van de Tomahoku Maru op 24 juni 1944 voor de Japanse kust. Hierbij verdronken 540 krijgsgevangenen en 1000 gewonde Japanse militairen.

In Japan werden de krijgsgevangenen ingezet in fabrieken en mijnen. De huisvesting en behandeling was beter dan elders in de Pacific. Maar aan het einde van de oorlog vielen daar alsnog slachtoffers door de atoombom.

Molukken

In de Molukken moesten vliegvelden worden aangelegd voor een verdedigingslinie op de eilanden tegenover Australië. Naar Flores, Ambon, Ceram en Horuku werden 6.200 Britse en KNIL-militairen  verscheept; van hen zijn 1.600 man omgekomen.
Het Japanse bewind was daar onnodig wreed en werd gekenmerkt door een stupide beleid.

Geen onderkomens, te weinig gereedschap; medicijnen ontbraken, de voedsel-aanvoer was zeer onregelmatig en altijd ontoereikend. Torpederingen Enige honderden stierven tijdens de onmenselijke transporten, er vielen ook slachtoffers door geallieerde bombardementen en torpederingen. Bij de torpedering van de Suez Maru bij Madoera op 29 november 1943 kwamen 540 krijgsgevangenen om.

Torpederingen

De geallieerden hadden de Japanse marine-code ontcijferd en een betere torpedo-ontsteking was in september 1943 ontwikkeld. Dit leidde tot een ware duikbotenoorlog. Het duurde echter tot september 1944 voor men begreep dat door de Japanners gevangen genomen kameraden massaal werden verscheept en daarbij verdronken. De geallieerden hadden niet verwacht, dat de krijgsgevangenen zouden zijn samengeperst in Japanse schepen, die niet waren gemerkt met het Rode Kruis teken.
Een zee-transport was een ware verschrikking. Bloedhete scheepsruimen, waarin de gevangenen op stellages boven en op elkaar gestapeld waren; geen enkele medische verzorging, geen sanitair behalve enkele hangtoiletten aan de reling, waarvoor steeds een rij wachtenden stond. Weinig voedsel en een vreselijke dorst door een permanent tekort aan drinkwater; brute willekeur van de bewakers die voor elk vergrijp dachten aan sabotage en de militairen in elkaar sloegen of executeerden.


Daarbij kwamen nog de geallieerde luchtaanvallen en torpederingen. Naast de rampen met de Junyo Maru, de Tomahoku Maru en de Suez Maru met 2700 geallieerde slachtoffers moeten hier nog vermeld worden de torpedering van de:

  • Montevideo Maru bij Luzon op 1 juli 1942: omgekomen 1033 krijgsgevangenen,
  • Tango Maru bij Bali op 25 februari 1944: omgekomen 3000 romusha’s,
  • Rakujo Maru bij Hainan op 18 september 1944: omgekomen 1030 krijgsgevangenen,
  • Arisan Maru bij Luzon op 25 oktober 1944: omgekomen 1791 krijgsgevangenen,
  • Oryoko Maru bij Manilla op 16 december 1944: omgekomen 1600 krijgsgevangenen.

In totaal kwamen bij de Japanse scheepstransporten 15.000 geallieerde militairen om, waarvan 3.600 afkomstig uit Nederlands-Indië.

Tijdens de oorlog zijn 8.500 KNIL-krijgsgevangenen uit Nederlands-Indië omgekomen:

  • 3.100 aan de Birma-spoorweg
  • 1.000 aan de Pakan Baroe spoorweg en bij de Sumatra vliegvelden
  • 1.600 met de torpedering van de Junyo Maru bij Benkoelen
  • 1.500bij de overige scheepsrampen
  • 600 vliegvelden Molukken, kampen Java cs.
  • 700 kampen in Japan

Het lot van de krijgsgevangenen onder de Japanners is veel zwaarder geweest dan bij Nazi-Duitsland. Bij de militairen uit Nederlands-Indië is bijna 20% gestorven, een op de vijf heeft het einde niet gehaald. Bij de Engelse en Amerikaanse militairen is zelfs een kwart omgekomen.
Ter vergelijking: in Europa stierf 3% van de Nederlandse krijgsgevangenen, en 4% van de Britten en Amerikanen.

H.A.M.Liesker