Mannenkampen, medio 1942 – 1945

Internering

Vrijwel direct na de capitulatie van het KNIL, het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger, werden in maart 1942 in Batavia en Bandoeng prominente figuren uit de regering opgesloten. In mei volgde in Batavia, Cheribon en Sumatra de internering van alle ‘werkeloze’ mannen ouder dan 18 jaar; in Bandoeng begon dat in augustus 1942. Voor deze kampen werden aanvankelijk scholen, kloosters en hotels gevorderd. Het waren betrekkelijk kleine kampen met als regel minder dan 1000 personen. Voor iedere Japanner moest gebogen worden, in het begin werd dit als zeer vernederend ervaren. Het gezamenlijk gebruik van hurk-WC’s en douches in de open lucht betekende een inbreuk, waar niet iedereen snel overheen kwam. Het gaf aanleiding tot menige spotprent. Godsdienst oefeningen werden als regel niet verboden, maar de Japanse bewaking had een heilige angst voor alle vormen van samenscholing. Daarom werden vaak en onverwacht godsdienst-oefeningen verboden en dan later weer tijdelijk toegestaan. In de mannenkampen werden nagenoeg alle artsen verzameld. Buiten de mannenkampen ontstond een tekort aan artsen, en daar binnen een tekort aan apparatuur, genees- en verbandmiddelen.

Concentratie van kampen


Eind 1943 waren de meeste krijgsgevangenen in transporten weggevoerd; in de door hen achtergelaten kazerne-barakken werden toen de mannen geconcentreerd. In Bandoeng werden toen 10.000 mannen en Tjimahi 12.000 mannen uit geheel Java in twee kampen ondergebracht. De leeftijdsgrens voor opname in de mannen-kampen was toen al gezakt tot 15 jaar: dat zou in 1944 nog zakken tot 12 jaar en soms zelfs tot 10 jaar. Deze jongens werden gescheiden van hun moeders en apart geïnterneerd. Daarvoor hadden zij in de vrouwenkampen het zware werk moeten doen. In de mannenkampen was het menu karig: de jongens werden bijna allen geremd in hun groei. In veel kampen kregen zij privileges als ‘drum-krabben’ en helpen in toko en keuken. In Tjimahi werden de jongens goed opgevangen in kamp 6, door een hecht team van jeugdige leiders uit kamp 4. In Ambarawa werden de jongens samengevoegd met oude mannen. Zij werden toevertrouwd aan de zorg van nonnen, die zich van deze zware en soms ondankbare taak gewetensvol hebben gekweten.

 

Overname bewaking

In april 1944 nam het Japanse leger de bewaking van de kampen over van de politie, en werden de geïnterneerden te werk gesteld. Eerst in boerderijen, maar al gauw volgde het bouwen van loodsen voor industriële productie. De rantsoenen werden gehalveerd, wie niet werkte kreeg geen geld en kon niets bijkopen. Honger en ondervoeding werden midden 1944 een algemene klacht.

Borneo plan

In het najaar van 1944 kwam de uitvoering van het eerder-genoemde Borneo-plan. Het kwam er op neer, dat alle mannen in het achterland in grote kampen samen gebracht werden: zij konden dan geen steun geven aan geallieerde landingen .

Tjimahi


In november zijn alle mannen uit de kustplaatsen naar hoger gelegen gebieden gebracht: Tjimahi herbergde toen 17.000 mannen en jongens. Kamp 5 in Tjimahi heette het ‘driehoeken’ kamp. Hier waren alle kopstukken van overheid en bedrijfsleven bijeen gebracht als potentiële gijzelaars.Zij droegen een rode driehoek.In 1945 werden de geïnterneerde mannen ook voor andere doelen ingeschakeld: zagerijen, smederijen en het maken van schuilplaatsen op vliegvelden. Ondervoeding en het ontbreken van medicijnen eisten nu een hoge tol. Vooral onder de 50-60 jarigen was het aantal sterfgevallen hoog. Er kwamen centrale hospitalen, een ziekentransport betekende een troosteloze tocht: de zieken met holle ogen in de magere schedel, met ingevallen borstkas en door het oedeemvocht opgezette buiken en gezwollen benen, werden op brancards weggebracht door hun weinig fitte kampgenoten. Wie daarheen moest kwam als regel niet meer terug.


Was een kameraad gestorven, dan hield zijn vrienden een dodenwacht: een volle dag stonden de uitgeteerde mannen in de houding voor het lijkenhuisje. Het aantal doden in de mannenkampen lag rond de 20% en was aanwijsbaar hoger dan in de vrouwenkampen. Oorzaken kunnen zijn: langere gevangenschap, zwaarder werk, meer lijfstraffen en minder mogelijkheden voor het smokkelen van voedsel.

Spoorweg Tjitjalenka

In juni 1945 werd het spoorwegplan aangekondigd voor de lijn Tjitjalengka-Madjalaja,( kaart) oostelijk van Bandoeng. Het zou zes maanden duren en circa 5.000 mannen en jongens werden er per trein heen gevoerd. De helft van hen werd ondergebracht in een voormalige steenbakkerij, in open loodsen op de droge klei. De anderen werden in een
kleiner kamp bij Madjalaja gelegerd of elke dag per trein van en naar Tjitjalengka vervoerd. Het werk betekende kluiten klei loshakken, of de doorgraving van een heuvel dwars door een kampong, of het storten van modder op modder. De zon scheen venijnig op deze boomloze hoogvlakte en er was een dramatisch tekort aan water, dat uit afgelegen bronnen moest worden aangevoerd. Bij het werk zijn geen romusha’s ingezet, de stemming onder de inheemse bevolking moet dit toen niet meer toegelaten hebben. Die spoorweg is nooit gereed gekomen.

H.A.M.Liesker