Oriëntatie op de geschiedenis van Indonesië en de Nederlanders in Indonesië

Geografische gegevens

Het oppervlak van Indonesië is 1800 x 3000 kilometer. De dertienduizend eilanden liggen op twee vulkaanruggen. Op Java zijn 121 vulkanen, waarvan 25 actief.

Er zijn twaalf verschillende grote inheemse volken en enkele tientallen kleinere. In 1983 waren er 183 miljoen inwoners.

Er valt overvloedig veel regen. Op Oost Java en de eilanden ernaast is er van april tot november een droge periode. Dit wordt veroorzaakt door de oostmoesson die droge lucht aanvoert uit Australië.

Oudste bewoners

Overblijfselen van de eerste mens zijn in Oost Java aangetroffen, de leeftijd wordt op 40.000 jaar geschat.
Tijdens de IJstijden (waarvan de laatste circa 10.000 jaar v. Chr.) waren Sumatra, Java, Borneo en Celebes onderdeel van het Aziatisch continent. De eerste mensachtigen waren negroïde en zowel uit Afrika als ook uit Azië afkomstig. De voorouders van de Papoea’s kwamen van het Japanse eiland Hokkaido en behoorden tot het Ainu volk dat uit de Kaukasus kwam.

Later kwamen ook mongoloïde mensen in de Indonesische archipel aan. In de Molukse archipel zijn de oudste sporen van de sawah verbouw aangetroffen, waarschijnlijk omstreeks 3.000 jaar v. Chr. 2.000 jaar voor onze jaartelling zwermden Molukkers uit naar Madagaskar en Melanesië, tussen 1.300 v. Chr. en 300 trokken ze door naar Polynesië en bereikten van daaruit Paaseiland rond 800 en Nieuw Zeeland en Okinawa archipel in 850. Er zijn 18 verschillende taalgroepen en ongeveer 300 talen. Het Oud Javaans komt voort uit het Sanskriet.

800 v. Chr. tot onze jaartelling

Rond 800 v. Chr. werd vanuit Java handel gedreven met China en Egypte. (Deze handel beperkte zich meestal tot geschenkenruil tussen vorsten). Omdat de Straat van Malakka zeer moeizaam te bezeilen was, was Java van oudsher het draaipunt van de handelaren tussen India en China.

In de oude culturen werd een dorp gevormd door vijf tot tien gezinnen die samen in één groot huis woonden. In deze dorpsgemeenschappen werden de beslissingen door de oudsten genomen in samenspraak met de religieuze leiders. Loyaliteit was gericht op familie en het dorp, onderbroken door natuurgeweld (vulkaanuitbarsting) of oorlogsgeweld.

Men geloofde dat alles om zich heen bezield was. Daarbij kon de ziel zich bevrijden van haar fysieke lichaam en dan in kontakt treden met andere zielen (van mens, dier, plant, rots, regen, zon, …). De heerser van de stam was bemiddelaar tussen de zichtbare wereld en de verborgen wereld. Uit deze oude tijd stamt het adatrecht, veelal betrekking hebbend op de plichten en rechten in de dorpsgemeenschap.

Hindoeïsme en hofcultuur

Rond onze jaartelling kwam, met de handel op India, het hindoeïsme in de Indonesische archipel. Als hoogtepunt geldt de periode 750-1450. Uit deze periode komt de hofcultuur voort. Van dorpsgemeenschap groeide men naar vorstendom. Een vorst moest steun en loyaliteit van de regent (bupati) verkrijgen; rond zijn persoon en hof moest hij een cultus van glorie en aanzien in stand houden. Hij moest zijn superieure militaire macht regelmatig demonstreren.

Er kwam zo een gemeenschap met een strikte hiërarchie van meerderen en ondergeschikten, met als grondprincipe het bewijzen van eer (hormat). Dit ging gepaard met de principes in gedrag – ‘halus’ en houding – ‘rukun’. Je voldeed aan het begrip ‘halus’ indien je jezelf onder alle omstandigheden op een beschaafde en verfijnde manier in de hand wist te houden. Je voldeed aan ‘rukun’ indien je innerlijke kalmte en vredigheid uitstraalde. Je moest in harmonie zijn en dus dienden conflicten altijd vermeden te worden.

De wajang opvoering komt uit die tijd. Evenals de pradatrechtbank van de koninklijke gerechtshoven. Rond 800 werd met de bouw van de Borobudur begonnen. De ambtenaren van de vorst werden betaald met de opbrengst van een stuk grond, bewerkt door de bevolking.
Van het hindoeïsme op Java is het vorstengezag de belangrijkste blijvende verandering geweest. De vorst beschikte naar welgevallen over leven en eigendommen van zijn onderdanen.

Slaafsheid, vleierijen, wantrouwen, achterbaksheid en opportunisme was het gevolg daarvan. Maar tevens ontstonden er heimelijke roversbendes die ‘s-nachts opereerden.

Rijk van Sriwidjaja, het boeddhisme, rijk van Majapahit

Het rijk van Sriwidjaja bestond van 600 tot 1200. Het was een tolheffend handelsrijk met als hoofdstad Palembang op Sumatra. Het omvatte voorts, Ceylon, Siam, Cambodja, Malakka, de Filippijnen, Borneo en West-Java. Palembang was toen tevens de hoofdstad van het boeddhisme.

Het rijk van Madjapahit op Oost-Java beheerste de Indonesische archipel van 1300 tot 1450.

Islam

In de 8ste eeuw komt de handel tussen Java, Sumatra en het Arabisch rijk op gang. Vanaf 1450 tot 1870 bloeide de islam op. Op Noord-Sumatra ging dat gepaard met vernietiging van al het oude. Maar vooral op Java bleef het oude juist bewaard. Het moslimse recht beperkte zich veelal tot het huwelijksrecht. De stad Malakka was toen het islamitische handelscentrum maar ook de stad van waaruit de islamitische godsdienst verspreid werd over de archipel. Van de Indonesische bevolking is 80% nu mohammedaan.

Chronologische oriëntatie

  • 1292 –  Marco Polo landt op Sumatra, alwaar het gezelschap zich dient te beschermen tegen de plaatselijke kannibalen.
  • 1293 – Het Chinese invasieleger (20.000 soldaten) van Koeblai Khan wordt bij Soerabaja vernietigend verslagen door de Oost-Javaanse legers.
  • 1493 –  De Paus verdeelt de wereld buiten Europa tussen Spanje en Portugal.
  • 1511 –  De Portugezen veroveren Malakka.
  • 1580 –  Spanje verovert Portugal, Nederlandse handel met Portugal wordt daardoor onmogelijk in verband met de 80-jarige oorlog tussen Spanje en de Nederlanden.
  • 1596 –  De eerste Hollanders komen in de Indonesische archipel (om handel te drijven, niet om te koloniseren of om te bekeren tot christendom), op 3 juli wordt het eerste traktaat door Holland met een Indische vorst gesloten.

De Verenigde Oostindische Compagnie (VOC)

De Noord-Nederlandse handel en scheepvaart lag vanouds tussen het Oostzeegebied en het Middellandsezeegebied. 75% van het Amsterdamse beurskapitaal in de 17de en 18de eeuw was belegd in de Oostzee handel. In de tachtigjarige oorlog kon Nederland geen handel meer drijven met de Zuid Europese landen. Aangezien er veel vraag was naar zout en specerijen in Noord Europa, ging Nederland zelf op zoek naar die producten. In 1598 en 1601 zond men expedities uit ter verkenning en om zeekaarten te maken. Dankzij de Portugezen wist men nu dat God je niet verliet als je zover van huis ging.
In 1602 werd de Verenigde Oostindische Compagnie (VOC) opgericht, met het monopolie op de handel met Oost-Afrika, Azië, de Indonesische archipel en Westelijk Nieuw Guinea.
In 1621 werd de West Indische Compagnie (WIC) opgericht, met het monopolie op de handel op West-Afrika, Amerika (Nieuw Spanje) en de Zuyderlanden (Australië, Nieuw Zeeland en Oostelijk Nieuw Guinea).

De VOC had zuiver commerciële interesses. Ze bezette een rede, bouwde een fort met pakhuizen (factorij) met een minimale bezetting aan Nederlanders (en andere Europeanen). Men inde zijn eventuele schatting door tussenkomst van de inheemse machthebber.

De VOC was handelaar en winstmaker in sterk bestuurde gebieden, Surat, Bengalen, China, Japan, Coromandel en Mokka. Maar ze was machtsfactor en verlieslijder in zwak bestuurde gebieden, Malabarkust, en de Indonesische archipel; want machthebber kon je alleen zijn met soldaten. De plaatselijke bevolking merkte veelal dan ook nauwelijks iets van de Nederlanders. Wel verdwenen in de Indonesische archipel de onderlinge oorlogen. Wat ook verdween waren de gedwongen verhuizingen. Met name op Java was het gewoonte dat na de oorlog de verliezende partij verhuisde naar de stad of streek der overwinnaars, daar een koning zijn gezag ontleende aan het aantal onderdanen. Het gevolg van de VOC-politiek was bevolkingsaanwas en groei van de productie.

Geweld werd gehanteerd naar plaatselijk gebruik. Jan Jansz. Struys zag tijdens zijn reizen tussen 1647 en 1672 onder meer de volgende taferelen:

  • In Perzië hoe een man zijn overspelige vrouw vilde, haar daarna voor de honden gooide en het vel van zijn vrouw in zijn harem hing ter waarschuwing;
  • In Siam hoe men mensen voor straf door olifanten liet vertrappen;
  • In Siam en Formosa hoe mensen voor straf levend werden gebraden, of tot hun hals in het zand begraven.

Dit hielp het beeld vormen van de wrede, ongeciviliseerde oosterlingen. Waarbij men voor het gemak voorbijging aan het feit dat in de 16de eeuw in West-Europa 150.000 heksen waren verbrand. Eén van de leidende koopmanswijsheden van de “kompenie” was:

Wil je succesvol handel drijven, dan moet de schoorsteen van beide partijen roken!

VOC schepen maakten in de 197 jaar van het bestaan der VOC (1602 – 1799) 4.800 reizen naar Azië. Gemiddeld was men twee jaar onderweg, met gemiddeld 350 opvarenden, waarvan gemiddeld een derde deel terugkwam in Europa, een derde overleed aan ziekten zoals scheurbuik, tetanus, malaria of tropenkolder of verdronk, een derde sneuvelde als soldaat tijdens oorlogen of verdween in het niets.

De VOC had tijdens haar bestaan steeds tussen de 100 en 160 schepen in haar bezit. Ze bouwde 1.461 schepen in Nederland, een zestigtal zijn er vergaan. VOC schepen deden ongeveer zes maanden over de reis, de 19de eeuwse zeilschepen vier maanden, de stoomschepen via het Suezkanaal één maand, het eerste vliegtuig twee weken en in 1995 zestien uur.

Jaartal Aantal mensen in dienst
1625 4.500
1687 11.500
1700 18.000
1783 25.000

Van het aantal mensen in dienst was 25% in de Indonesische archipel, 25% op Ceylon, 25% in India en 25% in de rest van haar factorijen, 40% was militair.

Periode Winst/verlies
tot 1680 120 miljoenwinst
1680 – 1730 50 miljoenwinst
1730 – 1780 40 miljoenverlies
1780 – 1790 75 miljoenverlies

Bij haar faillissement in 1796 liet ze een schuld na van : 134 miljoen. (WIC in 1791 opgeheven liet een schuld na van zes miljoen).

Van het VOC personeel was ongeveer de helft van andere Europese nationaliteit, vooral Duitsers en Scandinaviërs en bij de soldaten waren ook veel Polen. Van de gezaghebbers op de Aziatische kantoren was 15% niet Nederlands. In Kaapstad was 37% Nederlands, 35% Duits, 15% Franse Hugenoten, 7% “zwart” en 6% andere Europeanen. In Indië was tussen 1814 en 1909, 60% Nederlands, 14% Belgisch, 14% Duits, 4% Frans, 4% Zwitsers en 4% divers. In 1930 was 29% der Europeanen niet in Indië geboren.

De VOC verbood het lager personeel om te trouwen en wenste dat het hoger personeel na uitdiening van het contract terug kwam naar Holland. (25 van de 33 gouverneurs-generaal mochten na hun ontslag in Indië blijven wonen). Herhaaldelijk dacht men er over om de Indonesische archipel te verlaten en Ceylon tot Aziatische Centrum te maken. Maar men wilde zijn zo moeizaam verworven positie op met name de Molukken met hun kruidnagel, nootmuskaat en peper monopolie niet kwijt.
In de Indonesische archipel voerde de VOC ook de Nederlandse rechtspraak in. Ze vonden dat de vorsten aan hun onderdanen te weinig gunden om van te leven, zo kon men dus ook in de sociale verhoudingen in grijpen.

1615

De Javaanse vrouw beheerste de handel en beheerde de financiën, en waren zowel op politiek gebied als op militair gebied de gelijke van de man.

1619

Op de plaats van Jayakarta (op West Java in het zwakke en kleine rijk van Bantam) stichtte men Batavia als machts- en bestuurscentrum en overslaghaven.
In Indië bestuurde men toen van daaruit een gedeelte van Java en de Molukken. In de loop van de 17de eeuw kwam daarbij, Menado en Makassar op Celebes, Padang op Sumatra en Malakka op het schiereiland Malakka.

1621

Voor straf, wegens levering aan de Engelsen, wordt op Banda door Japanse huursoldaten vrijwel de gehele bevolking – 15.000 inheemsen – dan wel vermoord dan wel verbannen naar de Kei-eilanden.

1622

J.P. Coen, Gouverneur Generaal, drong bij de Heren XVII aan op kolonisatie van de bezittingen der V.O.C.. Maar de Heren XVII waren alleen in winst maken geïnteresseerd, en de mensen die in de Nederlanden woonden waren te welvarend om aan een ongewisse levensverandering te willen beginnen. Toen begon Coen Chinezen in te voeren om het tekort aan handwerkslieden en arbeiders weg te werken. Zo dwong men eenvoudig op zee de Chinese jonken van koers te veranderen en naar Batavia te varen en in 1622 zond men schepen naar China om er aan de kusten Chinezen te gaan roven.

1641

Malakka door de Nederlanders veroverd op de Portugezen. Dit betekende het einde van de Portugese macht in Zuid Oost Azië. Nu was Nederland de bepalende machtsfactor van St. Helena tot Tasmanië en Taiwan. Batavia kon nu uitgroeien tot het handelscentrum van de Indische archipel. (Tot 1675)

1650

Via Nederlandse geschriften maakt Europa kennis met Australië, Laos, Korea en Japan.

1670

Via Nederlandse geschriften maakt Europa kennis met Nieuw Guinea, Tasmanië, Nieuw Zeeland en de Fiji-eilanden.

1678

Soerabaja kreeg een permanente compagniebezetting.

1694

Vanaf deze tijd stuurde de VOC, in haar ogen, gevaarlijke, opstandige Indonesische edelen naar de Kaapprovincie (Zuid-Afrika).

1733

Bij Batavia worden aan zee visvijvers aangelegd. Tot een omtrek van twee kilometer stijgt het sterftepercentage schrikbarend vanwege de malaria. Pas toen VOC-dienaren hun woonhuis verder weg hadden liggen daalden de sterftecijfers. Tussen 1733 en 1795 stierven er in Batavia 85.000 compagnie dienaren.

1740

Bij een opstand in Batavia worden 10.000 Chinezen gedood.

1749

Erfstadhouder Willem IV wordt tot opperbevelhebber van de compagnie benoemd. In Nederland vond men dat men met handel genoeg verdiende en werd er niet meer geïnvesteerd in technologie en onderzoek. Reeds snel daarop bleek dat de voorsprong die men had met scheepsbouw en scheepsgeschut veranderde in een achterstand met name ten aanzien van Groot Brittanië.

1771

Nederland verliest haar opium-monopolie te Bengalen aan Engeland.

1777

De VOC ontneemt de oosthoek van Java aan Bali en “bezit” nu geheel Java.

1778

Oprichting in Batavia van het Genootschap van kunsten en wetenschappen.

1780 – 1784

De Vierde Engelse Oorlog wordt verloren. Door de Engelse blokkade der havens en de Engelse kaapvaart betekent dit tevens het einde der Indische Compagniën.

1795

De Engelsen veroveren op de VOC onder ander Malakka en de Molukken.

1798

Ontbinding der VOC. Naast de schuldenlast die ze achterliet had ze syphilis naar Nederland gebracht.

Na de continentale oorlog in Europa (Napoleon), kreeg Nederland (dankzij bemiddeling van de latere koning Willem I) een gedeelte van zijn koloniën van Engeland terug, dat was in 1816. In Indië hadden de Engelsen de gedwongen leveranties afgeschaft en een landrente systeem toegepast. Daarnaast stelde de Britse Gouverneur Raffles: Wil men Java veranderen, dan moet zij niet meer geregeerd worden door erfelijke hoofden, maar door bekwame ambtenaren. Tevens verboden zij gemengde huwelijken. Na 1816 (einde Napoleontische oorlogen in Europa en einde van het Engelse bestuur over Nederlandsch Oost-Indië) begon de Nederlandse overheid het geschonden – nu Nederlandse – bestuursimago weer te herstellen. Bovendien werd als gevolg van de “Java-oorlog” (1825 – 1830), onder koning Willem I, begonnen aan het onderwerpen van de Javaanse vorsten.
In 1824 richtte koning Willem I de Nederlandse Handelsmaatschappij op, die een monopolie kreeg op de verhandeling en het vervoer van koloniale waren.

Toen de Nederlandse staat de verantwoordelijkheid kreeg voor de “bezittingen” van de VOC, vond zij dat niet te verantwoorden door het argument “winst maken”. Daarnaast was het gezien de verliezen van de VOC in de 18de eeuw maar de vraag of er winst gemaakt zou kunnen worden. Ook het argument van de militaire superioriteit was politiek niet overtuigend. Wel de consequentie namelijk, dat de blanken de overwinnaars waren. En de overwinnaar heeft recht op de buit en mag met overwonnenen doen wat hem goed dunkt.
De Chinezen moesten hun haar laten groeien en in een staart dragen als teken van onderwerping.

De koloniale periode

Eind 19de eeuw wenste de Nederlandse regering dat de top in Nederlandsch Oost-Indië opgeleid moest zijn in Nederland en zag zij een blanke Nederlander liefst gehuwd met een blanke Nederlandse vrouw. Door het gouvernement werden de hogere opleidingen in Indië gesloten – 1893 de officiersopleiding van het KNIL, tevens de onderofficiersopleiding; 1913 de bestuursopleiding in Batavia.
Het uitgangspunt in Indië was, “de zedelijke en intellectuele meerderheid van het blanke menschenras boven het bruine” (1850, de gouverneur-generaal Rocchussen).
In hetzelfde jaar stelde Baud (ex-minister van Koloniën), “uitstekende begaafdheden en een edele inborst zullen van lieverlede eene hogere waarde verkrijgen dan de tind van de opperhuid”.

Wijd verbreid was de mening dat het Indische klimaat fataal op de hersens werkte; dat was ook een argument om in Nederland onderwijs te volgen. Anders krijgen ook de blanke Nederlandse kinderen een “liplappennatuur”.

Veel Indo Europese kinderen krijgen van hun ouders de opdracht om met een blanke te trouwen, “teneinde het ras te verbeteren”.

Toen de VOC in Indië kwam, was van Madagaskar tot Paaseiland het Maleis de handelstaal. De tweede taal in dat eilandengebied was Portugees. Vooral rond Batavia werd in de “Nederlandse” gezinnen Portugees gesproken, ook omdat hun Afrikaanse slaven Portugees spraken. Eind 19de eeuw spraken blanke kinderen, die voor het eerst naar school gingen, dan ook voor 70% weinig of helemaal geen Nederlands.

In het Nederlandsch-Indië van de 19de en 20ste eeuw waren ongeveer 600 Nederlanders bestuursambtenaren. Zij hadden tot taak rechtvaardig te regeren, dat wil zeggen klachten van de bevolking tegen eigen inheemse heersers te behandelen; en de belangen van het moederland in de kolonie te behartigen. In het buitenland noemde men de Nederlandse ambtenaren “missionarissen van de westerse beschaving”.

In de 20ste eeuw wordt de bestuursambtenaar langzamerhand ordehandhaver en gaan zijn andere taken naar bijzondere ambtelijke diensten.

1815

De oprichting van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL) vond plaats. Uitgroeiend van 3.000 manschappen naar 45.000 manschappen rond 1941 was het een politie-leger, zeker geen oorlogsleger. Het KNIL kende vier landsaarden.

Tractementsregeling 1892:

Europees sergant: 2,-
Amboineesch  serg.: 1,30
Afrikaansch  serg.: 1,22
Inlandsch serg.: 1,20 (net verhoogd van :1,05)

De inlandse groep binnen het KNIL bedroeg ongeveer de helft van de totale sterkte, en bestond voor het merendeel uit Mohammedaanse Javanen.

Koning Willem I decreteerde een unionistische Protestantse staatskerk in Indië. In 1933 viel deze staatskerk uiteen.
In de VOC-tijd was de zending van de Gereformeerde Staatskerk toegestaan, maar alleen in de vorm van predikanten die ambtenaar waren van de VOC. De VOC stationeerde die predikanten niet op Java. Pas na 1848 werden zending en missie op Java toegelaten.

1820

Op grote schaal wordt de bevolking op Java ingeënt tegen de pokken, doodsoorzaak nummer één.

1825

Er werd bepaald dat bestuursambtenaren bestemd voor diensten in de Indonesische archipel, in Holland geboren en opgeleid moesten zijn. Dit luidde het einde van de cultuur in die door “gemengde huwelijken” was ontstaan. Die eerdere samenlevingsvormen deden niettemin hun invloed nog lang gelden.

Vulkaan uitbarsting op Sumbawa, 10.000 doden.

1825 – 1830

Tijdens de Java-oorlog (opstand) sneuvelen 200.000 Javanen en 15.000 Nederlanders.

1830

Toen in Nederland veel geld nodig was, onder andere voor de oorlog tegen België en voor de aan te leggen spoorwegen, werd het Cultuurstelsel op Java ingevoerd. Het behelsde verplichte teelt van handelsgewassen op een vijfde deel van de grond van een dorp, plus levering van arbeidskracht aan het gouvernement. Het leverde Nederland veel geld op, in 40 jaar meer dan 800 miljoen gulden ofwel een derde van de Nederlandse begroting.

De bevolking op Java nam toe van 5 naar 20 miljoen.
Doordat ook de inheemse vorsten hun schatting en herendiensten aan de bevolking oplegden, bleef er voor de talrijke landbouwers, overwegend kleine boeren, nauwelijks grond en tijd over om voor zichzelf iets te verbouwen. In 1856 rapporteerde Douwes Dekker hierover onder de schrijversnaam Multatuli.

1838

Artis te Amsterdam gesticht met dieren en volkenkundige voorwerpen uit Indië.

1842

In Delft wordt de hogeschool voor de opleiding tot Indische bestuursambtenaar geopend.

1849-1850

Door misoogsten en het uitbreken van cholera en tyfus epidemiën sterven op West- en Midden Java 650.000 mensen.

1850

Johannes Olivier maakte het volgende reisverslag van zijn reis door Indië:

Nergens streeft de Europeaan meer naar genietingen, vooral naar dezulke die geen geld kosten, dan in Indië, en het is zowel een genot als een middel tot bewaring der gezondheid, de frissche morgenlucht in te ademen. Tegen vijf uur staat hij dan op, kleedt zich in kabaai (een lange blouse, gedragen over de sarong) en in sarong (een sarong is als een rok van heupen tot voeten, met slechts zijnaden. De sarong wordt geplooid om de heupen gedragen.) Hij begint de dag met een kop koffie en een sigaar. Gaat zich daarna baden (onbekend in Europa). Nog een kop koffie. En dan ontbijt: nassi (rijst) met kerry en seroendeng (geraspte kokos met kruiden), vis of vlees, sambal (Spaanse peper, limoensap en ui), karbonaden, eieren trobo (ingelegde vischkuit), deng-deng (gezouten, gedroogd ‘uitgeplozen’ vlees). Men drinkt er thee of koffie bij en niet zoals in Nederland wijn of bier, of zoals de Engelschen brandewijn met water. Om één uur gaat men rusten, na eerst zich te hebben laten pidjitten (uitgebreid soort massage) en staat niet voor drie uur weer op. Daarna gaat men tegen vijf uur eten, men maakt van het middagmaal eene groote genieting.

Naast de Inlandsche overvloed van heerlijke visch, vleesch, gevogelte en vruchten, zijn er ook allerlei gedroogde en ingelegde Europese groenten, vruchten en andere eetwaren, tegelijk met een overvloed van heerlijke wijnen. Voor en na de maaltijd wascht men zich de handen (onbekend in Europa). Men eet de nassi met de vingers. De Javaan heeft geleerd berustend te zijn. Daar hij weet dat zijn Vorsten en Opperhoofden, en wat nog erger is, de blanke vreemdelingen, zoveel mogelijk van hem zullen afpakken, werkt hij zolang als nodig is om een dag te overleven. Daardoor heeft hij de naam loom en lui te zijn. Maar hij is liefderijk en inschikkelijk jegens zijne huisgenoten en hulpvaardig zonder berekening, en verdient verre boven de Europeaan geacht te worden.

Wat de andere Europeanen opviel was dat de Nederlanders hun gewoonten (eten – kleding) aanpasten aan het land en dat ze zelfs de taal kenden. Velen leefden samen met een Indonesische of trouwden met haar. De kinderen uit dit samenleven geboren, werden of niet erkend en verdwenen in de kampong van hun moeder (naar schatting in 1942 negen miljoen) of ze werden geregistreerd als Indo (in 1942 ongeveer 200.000).

De oprichting van de Dokter-Djawaschool, ter opleiding van inheemse artsen vond plaats. Deze opleiding sloot aan op de kennis van de inheemse samenleving en was niet specifiek westers (universitair). Een universitair niveau werd niet nagestreefd. Ook werd verspreiding van boeken bevorderd.

1852

Oprichting van een kweekschool voor onderwijzers te Solo.

1854

Invoering van de Muntwet.

  • tot 1854 had de Nederlandse Handels Maatschappij (NHM) het monopolie van het opkopen van de Indische export goederen en kon dit zonder enig risico vervoeren naar Nederland en daar aan de Nederlandse overheid (met winst) verkopen;
  • de Nederlandse industrie produceerde tegen een 50% hogere kostprijs dan Amerika en Engeland, dus een goede retourlading was er niet (de VOC had als ballast op de heenreis wel marmer meegenomen);
  • de Javasche Bank werd beheerd door de politiek, die toentertijd waardeloos en makkelijk te imiteren geld uitgaf. De combinatie van deze drie factoren zorgde ervoor dat Nederlandsch Oost Indië in feite failliet was rond 1850.

In 1854 koppelde men de Indische munt rechtstreeks aan de zilvervoorraden (later goudvoorraden) van Nederland. Tevens hief men het risicoloze monopolie van de NHM op. Omdat ook de Nederlandse industrie weer concurrentiewaardig werd, kon nu de welvaartsontwikkeling in Indië (praktisch gesproken op Java) explosief stijgen.
Pas in 1875 werd de Javasche Bank vrijgesteld van politieke invloed, waarbij tevens de basis van de munt goud werd in plaats van zilver. (het succes van de koppeling van de munt aan een voorraad edelmetaal, deed Engeland in 1906 (N.B.) besluiten haar munt op goudbasis in te voeren met de naam “Gold-exchange Standard”.)

1860

De afschaffing van de slavernij en van de herendiensten. Nederlands-Indië kocht zijn slaven in India en op Madagaskar. In tegenstelling tot de Arabieren die alleen mannen haalden, haalden de Nederlanders daar hele gezinnen.
Het aantal slaven bedroeg:

1800 Indië         30.000
1854 Indië         12.000               Antillen        10.000
1860 Indië           5.000              Suriname   38.500

Afschaffing van de slavenhandel door de Westerse landen in 1807. Afschaffing der slavernij bij wet was in Denemarken in 1805 geregeld in Engeland in 1833, in Frankrijk in 1848 en in Nederland in 1863. Suriname kreeg nu uit Indië, ter compensatie, 33.000 Javanen en 34.000 Hindoestanen. Hiervan gingen er na WO I respectievelijk 8.400 en 11.000 terug naar Indië.

1861

Oprichting van de Gouvernements Marine.

1862

De posterijen werden ingevoerd. Daartoe kwamen er verharde wegen voor de postkoetsen.

1864

Het Nederlandse parlement mag zich bemoeien met koloniale zaken.

1867

Spoorwegen en havens werden aangelegd.

1870

De Agrarische Wetten vervangen het Cultuurstelsel. Het monopolie van het Gouvernement en de Nederlandse Handels Maatschappij op de verbouw van en handel in tropische producten wordt opgeheven. Nederlanders konden “woeste grond” in erfpacht verwerven. Velerlei wetenschappelijk onderzoek, onder andere naar vulkaanwerking, start. De aanleg van de plantentuin te Buitenzorg wordt ter hand genomen. Tussen 1870 en 1914 werd het hele huidige Indonesië onder Nederlands bestuur gebracht. Met het verbouwen en verhandelen van papavers (opium) en coca (cocaïne) verdient de Nederlandse Staat tussen 1876 en 1915ruim ¦ 700 miljoen.

1871

De eerste HBS wordt opgericht te Soerabaja.

1873

In Nederland wordt het Aardrijkskundige Genootschap opgericht voor wetenschappelijk onderzoek in Indië. De leden voelden zich “de verdedigers van beschaving en menschelijkheid tegenover barbaarschheid en wreedheid der Indische volkeren”. Beschaving hing samen met de kleren die de mensen droegen, vonden de Europeanen.

1873 (-1904)

Atjeh oorlog, Nederland brengt Atjeh onder haar gezag ten koste van 70.000 slachtoffers onder de bevolking van Atjeh en 12.500 gedode KNIL-militairen. (Totale kosten ruim 300 miljoen gulden).

1890

10.000 Javanen worden gedwongen naar Suriname te verhuizen.

1892

De Bataafse Petroleum Maatschappij neemt haar eerste aardolievelden te Tegala Said op Sumatra in productie.

1894

Nederlandse bestuursambtenaren weten op West Borneo te bewerkstelligen dat de Dajaks Nederlandse rechtspraak accepteren, en beëindigen zo het koppensnellen en de mensenroof.

Gezagsuitbreiding in de archipel

  • -midden 19de eeuw de West- en Oostkust van Sumatra, de Westkust van Borneo en het eiland Biliton,
  • -tussen 1900 en 1920 de Noordkust van Sumatra, de Zuid- en Oostkust van Borneo, Riouw Archipel, Midden- en Noord Celebes, Bali, Lombok, Sumba, Sumbawa, West Flores, Ceram en Westelijk Nieuw Guinea.

De onderwerping van de Indische vorsten en de nieuwe gebieden werd verdedigd met de argumenten dat de plaatselijke vorsten de ontwikkeling van vrijheid, beschaving, cultuur en welvaart tegenhielden. Tevens vond men de verschillen in macht en welvaart tussen de vorst en zijn onderdanen onaanvaardbaar groot. Men bracht het inkomensverschil nu terug naar een factor 40, tussen de gemiddelde Nederlander en de gemiddelde Indonesiër (in de Engelse koloniën was het een factor 100).
De Atjeh oorlog was ontstaan door klachten van Singapore en Amerika over Atjehsche zeeroverij. Na 1905 (de Japanse vloot verslaat de Russische vloot) probeerden vele Indische vorsten Japanse steun te krijgen tegen de Nederlanders. Dit betekent wel dat Nederland pas na 1920 de koloniale heerser werd over het gebied dat nu Indonesië heet.

In de Troonrede van 1901 werd aangekondigd dat Nederland zou gaan investeren in Indië, namelijk in de gezondheidszorg en het onderwijs. Politiek werd gesteld dat de Nederlandse aanwezigheid in Indië slechts tijdelijk zou zijn, tot dat het Indonesische volk op hetzelfde ontwikkelingsniveau zou zijn als het Nederlandse volk. Er moesten zo min mogelijk Nederlandse sporen achterblijven in Indië. Daarom moesten Europese mannen met Europese vrouwen trouwen. Het Maleis diende de voertaal te worden. Alleen Indonesiërs konden eigenaren van grond zijn. Dat waren enige maatregelen die voortvloeiden uit deze beleidslijn. Generaal van Heutsz, van 1904 tot 1909 Gouverneur-Generaal, maakte van Indië een imperium gelijk aan het huidige Indonesië. Hij deed dat door een militaire macht naar een opstandig gebied te zenden met als tactiek mobiele colonnes.

Eerst werd aldaar de plaatselijke situatie nauwkeurig geobserveerd. Daarna werd de strijd aangegaan met de leiders die belang hadden bij opstand en onrust en zoveel mogelijk de bevolking erbuiten houdend. Vervolgens werden de gevangengenomen leiders afgevoerd en verbannen en vervangen door nieuwe leiders onder strak Nederlands toezicht. Daarna volgden welvaartsverhogende maatregelen zoals aanleg van havens en wegen, nieuwe landbouwmethoden aanleren en de oprichting van dessa-scholen.
Er was zeer grote vraag bij de Indonesiërs naar een Nederlandse opleiding. De Nederlandse overheid voldeed niet aan die vraag omdat ze in de eerste plaats onvoldoende onderwijzers en leraren had, daarnaast werd het te duur en tenslotte verwachtten de afgestudeerde Indonesiërs een goed betaalde baan bij de overheid en zoveel banen had ze niet te vergeven. Het baarde de Nederlandse regering tevens zorgen dat de Indonesische studenten kozen voor altruïstische studies zoals medicijnen en onderwijs, of voor machtsopleidingen zoals militair, politicus, journalist of jurist en dat slechts weinigen een technische of financiële opleiding kozen en al helemaal niet geïnteresseerd waren in fundamenteel wetenschappelijk onderzoek.

De vorming van een bestuurlijke staat in Nederlandsch Oost Indië rond 1900 deed de Indische ambtenaren besluiten een vloed aan wetten en maatregelen uit te vaardigen die diep ingrepen in het leven van de Indonesiër. Zo schreef men hem voor hoe, wat en wanneer hij op zijn gronden zou planten, hoe hij zijn huis moest bouwen en zijn erf omheinen, met hoeveel man hij in een dogkarretje mocht rijden en wat niet al. Daarbij wees de Nederlander erop dat hij van een superieur ras was ten opzichte van dat der Inheemse volkeren en ook de enige goede godsdienst aanhing. Daarnaast had nu de Nederlander zichtbaar alle machtposities ingenomen en leefden zij in de ogen der Inlanders in een fantastische weelde (meer dan 70% der Inlanders leefden van landbouw en visserij).

Daarnaast maakten de razendsnelle technische veranderingen de Inlander onzeker en angstig. Zijn scholing was te laat begonnen en te laag van niveau om begrip en aanvaarding te verkrijgen voor de nieuwe technieken en hulpmiddelen. Het was dus niet vreemd dat er een politiek bewustzijn ontstond dat in eerste instantie anti-Nederlands was.

1903

De decentralisatiewet die ingevoerd werd beoogde geleidelijk zelfbestuur in te voeren in de gewesten en politiek bewustzijn bij de inlandse bevolking te wekken (maar wel onder Nederlands gezag en leiding). De gewesten kregen daarbij zelfstandigheid op het gebied van bestuur, wetgeving en financiën.

1904

Oprichting van het Volkskredietwezen voor de inheemse bevolking. Instelling van proefstations. Oprichting van de arbeidsinspectie, de gouvernementspandhuisdienst en de opiumregie. Geweldige irrigatiewerken werden aangelegd.

De Nederlanders introduceerden uit:
Madagaskar:                      flamboyant
Mokka (Arabië):                  koffie
Europa:                                boontjes en koolsoorten
Ceylon:                                kaneel
China:                                 thee, hibiscus, kang koeng en sojabonen
Midden- en Zuid Amerika: rubber (Hevea), kapok, manga, kina, cacao, canna, maïs, tabak, tomaat, lombok, cassave, papaya, zuurzak, oliepalm, agave, avocado, indigo, bougainvillea, en aardnoten

1908

  • Oprichting van de studentenvereniging Boedi Oetomo (Het Schone Streven), die zich inzetten voor de emancipatie van het Javaanse volk en het Latijnse schrift;
  • De Nederlandse wetgeving kon gecontroleerd worden op naleving door openbaarmaking van de gerechtelijke uitspraken;
  • Het aantal Nederlanders (Europeanen) nam toe tot 25.000, inclusief vrouwen en kinderen, van de geregistreerde Indo-Europeanen was het aantal 75.000. 60% van de Nederlanders had een hogere beroepsopleiding. De tijd van avonturiers en snelle rijkdom was voorgoed voorbij;
  • Het gemiddelde rendement bij de Indische ondernemingen en cultures beliep tussen 1920 en 1940 5%;
  • Invoering van de inkomstenbelasting voor Europeanen.

1911

Pestepidemie op Oost-Java eist 16.000 doden.

1912

Centraal bureau voor de statistiek wordt gesticht en gehuisvest in Batavia.

1913

Tot in de twintiger jaren is er een communistische beweging in Nederlands-Indië actief. Na haar gewapende opstand in 1927 werd ze verboden en haar leden te Boven Digoel geïnterneerd. (Totaal ongeveer 1.400 tijdens het bestaan van dit kamp, er waren 13.000 arrestaties in 1927). De communistische agenten beloofden de heilstaat met vrijheid van belasting in geld of arbeid, vrijheid om onrecht te wreken, vrijheid om meer macht; maar eerst moesten alle Nederlanders en Indonesische ambtenaren en volkshoofden vermoord worden.

Mede door een sterk dalend sterftecijfer, ontstond een bevolkingsexplosie, die ook de economie explosief deed groeien. Deze verhoogde economische groei had dus geen invloed op de welvaart van het individu. In de periode 1930 – 1940 kwamen bovendien de verdiensten van de inheemse kostwinner door de werelddepressie zodanig onder druk dat ernstige armoede op grote delen van het platteland en in vele stadswijken ontstond.

In de periode 1930 – 1940 verdiende een inlandse werknemer ¦ 2,75 per week (een koelie ¦ 1,40) met vrij wonen en kosteloze geneeskundige hulp, de arbeider in Nederland verdiende ¦ 4,50 per week in Frankrijk lag het inkomen van een arbeider op ¦ 3,- per week voor een mijnwerker in Japan was dit ¦ 6,- per week.

Na 1900 trokken Europeanen zich meer terug in de eigen groep. Dit was het gevolg van huwelijken met blanke Europese vrouwen, die – vaak – “met de handschoen gehuwd” uit Europa kwamen. De Europese groep werd zo een gesloten groep (in 1930, 55.000 blanke Nederlanders, inclusief vrouwen en kinderen), 25.000 Europeanen van andere nationaliteiten (zij werden indien ze 30 jaar in Indië woonden automatisch Nederlander) en 170.000 “erkende” (van de totaal ongeveer 9 miljoen) Indo-Europeanen. (35% woonde in Batavia, 35% in Soerabaja, 20% elders op Java en 10% in de buitengewesten.) Maar dit was niet de enige gesloten groep binnen de multiraciale samenleving van Indonesië. Ook de Arabieren (600.000) en de Chinezen (1,2 miljoen) leefden als gesloten groeperingen.

Er was vanaf 1886 ook een wettelijke verdeling van de bevolking in verschillende groepen:

  • 1.Europeanen, en gelijkgestelden (Japanners) en Indo’s (gemengd bloed en Nederlands sprekend). Zij konden geen grondeigenaar zijn. En adellijke en rijke Indonesiërs en Indonesiërs die het christelijk geloof aanhingen.
    Europeanen zijn voor de wet diegenen, die de staat van Europeaan voerden.
  • 2.Vreemde Oosterlingen, zoals Arabieren, Indiërs en Chinezen.
    3.Indonesiërs (inlanders).

In de Britse koloniën waren gemengdbloedigen inlanders, zij konden nooit Brits worden. Langzamerhand ontstond onder de aristocratische en intellectuele Indonesiërs behoefte aan onafhankelijkheid. De Nederlandse politici en vooral de Nederlandse pers waren fel tegen het Indonesische eenheids- en onafhankelijkheidsstreven. Het benoemingsbeleid van de Gouverneurs-Generaal was hiermee in overeenstemming. Onder de ethisch gezinde Gouverneur-Generaal De Graeff, kreeg de linkse beweging in Indonesië grote vaart. Dit leidde tot een opstand onder meer in de Minangkabau (1926 – 1928). Mede hierdoor volgde de benoeming van de star conservatieve Gouverneur-Generaal De Jonge. Ook de pers in Nederlands-Indië was tegen eenheid en onafhankelijkheid, maar dat was niet zo verwonderlijk omdat er geen persvrijheid bestond en kritische journalisten de gevangenis in gingen. De ontwikkelingen stonden niet stil.

1918

De Volksraad werd opgericht, een soort Eerste Kamer zoals in ons bestel; weliswaar werden de leden benoemd, maar het was toch een eerste aanzet. De Volksraad heeft ook altijd het onafhankelijkheidsstreven gesteund in Indië ondanks het feit dat haar leden niet waren gekozen.

1920

Oprichting van de Partij Kommunist Indonesia (PKI) in Indië, welke partij zich aansloot bij de Komintern en rechtstreeks vanuit Moskou haar instructies kreeg.

  • Op grote schaal wordt begonnen met de aanleg van rioleringen, zeer effectief in het voorkomen van besmettelijke ziekten als dysenterie.
  • Stichting van de Technische Hogeschool (universiteit) te Bandoeng.

1922

Ksatrian Instituut te Bandoeng, oprichter E.F.E. Douwes Dekker, met scholen voor lager en middelbaar onderwijs, had Japans in haar pakket “onmisbaar voor het Oosten van de naaste toekomst”.

  • Oprichting van de Taman Siswo, een schoolsysteem op inheemse cultuur gegrondvest.
  • Veel Indonesiërs komen via de padvinderij in aanraking met het nationalisme.

1924

Stichting van de Rechtshogeschool te Batavia.

1925

Jaarlijks belastbaar inkomen van de 80.000 Nederlandse kostwinners:
64%    onder de¦ 5.000,-
16%    tussen¦ 5.000,- en ¦ 8.000,-
16%    boven de¦ 8.000,-.

1927

Naar aanleiding van de communistische beweging werd de Politieke Inlichtingen Dienst (PID) opgericht door de Nederlandse overheid, om door middel van een uitgebreid spionnen-netwerk (anti Nederlandse) nationalistische bewegingen te controleren.

  • Sukarno richt de Partai Nasional Indonesia op.
  • De Medische Hogeschool te Batavia wordt gesticht.
  • M. Hatta wordt na zijn studie in Nederland onmiddellijk naar Boven Digoel gezonden.

1928

Javaanse studenten streefden naar één vaderland, één natie, één taal. Zij componeerden het latere volkslied Indonesia Raya. Felle nationalisten waren “non-coöperator”, zij weigerden met de Hollandse koloniale overheid samen te werken.

1929

Tijdens de economische crisis blijkt dat men in Nederland totaal geen idee heeft, noch wilde hebben van het specifieke in Nederlands-Indië.

1930

Een aantal Nederlanders in Nederlands-Indië, onder wie de latere directeur Economische Zaken en tenslotte Luitenant Gouverneur-Generaal, Dr. H. van Mook, richt de Stuwgroep op. Zij hadden een onafhankelijk met Nederland verbonden Indisch Gemenebest voor ogen. Het betrof hier een kleine vooruitstrevende groep hoogleraren en hogere ambtenaren. Hun streven sprak de Nederlanders weinig aan. Gouverneur-Generaal De Jonge beschouwde de gedrukte ideeën van de Stuwgroep als ongezonde literatuur. De Stuwgroep hield in 1934 op te bestaan. Een andere progressieve groep blanken waren de vrijmetselaars.

1931

Oprichting van de Nederlands Indische Radio Omroep Maatschappij (N.I.R.O.M.).

  • 25% van de kiezers in Indië was Nederlands.

1932

Om de nationalisten in toom te houden worden de leiders gevangen gezet, verbannen naar dun bevolkte oorden, dan wel gezonden naar het interneringskamp in Boven-Digoel. Op dringend verzoek van Sukarno zelf, is hij niet naar een desolate plaats in de archipel verbannen, maar naar Flores en West Sumatra.

  • Te Batavia kwam de hogere Theologische school tot stand.

1933

Immigratie uit Japan wordt verboden, de invoer uit Japan sterk beperkt.

  • De bemanning van de kruiser ‘De Zeven Provinciën’ protesteert tegen de loonsverlaging door zonder commandant de haven van Koetaradja uit te varen. De regering besluit tot bombarderen van het schip, met als resultaat 23 doden. Vanaf toen gold elke actie tegen het gezag als oproer.
  • Sukarno wordt eerst naar Flores verbannen en later naar Bengkoelen. Hatta (wederom) en Sjahrir gaan eerst naar Boven Digoel en vervolgens naar Banda Neira.

1934

In de Volksraad pleitten Indonesische nationalisten voor samenwerking tussen Nederlanders en Indonesiërs, in het licht van de komende Pacific-oorlog.

1936

  • Met de invoering van de nieuwe spelling wordt de naam Nederlandsch Oost-Indië gewijzigd in Nederlands Indië.
  • De Gouverneur-Generaal stelt: Driehonderd jaar hebben wij hier al met klewang en knuppel geregeerd en over driehonderd jaar zullen we het nog wel doen.
  • Cijfers van de inkomstenbelasting (jaarinkomen meer dan ƒ 900
Beroepsbeoefenaren
(x 1.000)
Aantal aangeslagenen
(x 1.000)
Gemiddeld jaarinkomen
ƒ
85         Europeanen   65 (76%)  4.100,-
20.280   Inlanders 27 (1%) 1.800,-
470      Chinezen 37 (8%) 2.200,-
36         Arabieren en overigen   3  (6%) 3.000,-
20.871 TOTAAL 132  (6%) 3.000,-

1938

Zelfbestuurmaatregelen worden van kracht in de buitengewesten, geleidelijk meer bevoegdheden aan het plaatselijk gezag, dat merendeels gekozen gaat worden.

1939

De Gouverneur-Generaal ontketent een heksenjacht op homofielen op Java.

De langdurige economische crisis had ook de Nederlandse gemeenschap getroffen. Er heerste werkloosheid onder de planters. De “kleine” Indo-Europeanen hadden het zwaar te verduren. Deze malaise schiep, net als in Europa, een uiterst gunstig klimaat voor nationaal-socialistische tendensen. Eind 1933 werden kleine fascistische organisaties in – toen nog Indië – actief. Na het bezoek van Mussert in 1935, resulteerde dit in een relatief grote aanhang. Gouverneur-Generaal De Jonge probeerde deze beweging, die hij overigens nauwelijks serieus nam, voor zijn beleid te winnen. Hij ontving de N.S.B.-leider bij aankomst en vertrek. Vanuit Nederland volgde hierna kritiek op deze gestes van De Jonge. Het aanvankelijke succes van de N.S.B. was van korte duur. De beweging telde in 1939 nog maar 1.800 leden en na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in Europa, bleef er nog slechts een kleine kern zonder invloed over. Deze kern vond de hele Indische gemeenschap en de pers tegenover zich. Zo kwam het dat op 10 met 1940 – naast ongeveer 2.400 Duitsers – bijna 500 N.S.B.-ers in Indië werden geïnterneerd, plus enkele tientallen “anti-kolonialen”. In januari 1942 werden 146 van hen naar Suriname verscheept, de anderen gingen naar Ceylon. De kapitein kreeg de order dat geen van hen levend in handen van de Japanners mocht vallen.

Dat de Koningin Indië nooit wilde bezoeken heeft het Nederlandse gezag ook geen goed gedaan. Daarentegen bezochten buitenlandse hoogwaardigheidsbekleders kennelijk graag Indië, zoals de koning van Siam, de koning van België en de tsaar van Rusland. Toen de Volksraad in 1936, in de vorm van “de petitie Soetardjo”, een voorstel deed tot een geleidelijke onafhankelijkheid van Indië in zo’n 10 jaar gezamenlijk verband, kreeg zij twee jaar later pas een reactie van de Nederlandse regering welke afwijzend was. Toch bleef de verhouding tussen Nederlanders in Indië en de oorspronkelijke bevolking altijd goed. De Nederlandse kinderen bleven opgevoed worden door inheems huispersoneel, waardoor die kinderen tweetalig waren. De gewone Indonesiërs waren niet anti Nederlands, omdat deze heersers ook goede dingen deden en dat waren ze niet van heersers gewend.

Er was dan wel geen haat tegen de Nederlanders, maar wel was er behoefte om mee te vechten tegen eventuele indringers. Het onderwerp, “beperkte militie” werd in de Volksraad ter sprake gebracht, maar het aanbod om mee te vechten werd afgewezen. Dit kwam voort uit de angst dat gewapende inheemsen zich te zijner tijd aan de kant van het nationalisme zouden scharen, waardoor het onafhankelijkheidsstreven na de oorlog niet meer te stuiten zou zijn. Daarop riep Sukarno in 1938 de bevolking op om niet met de Nederlanders mee te vechten in de komende oorlog tegen Japan.

Indonesische export naar Nederland:
1870: 62%
1900: 38%
1940: 15%

De koloniale handel in 1940 was ten aanzien van Groot Brittanië voor 30% op het moederland gericht, t.a.v. Frankrijk was dat 80%, USA 90% en Japan 85%. De exportartikelen kwamen rond 1900 voor 15% van de plaatselijke bevolking, rond 1940 was dat 30%.

1940

6% van de Indonesische bevolking kon lezen, 40% van de kinderen bezocht een school. (60% van de jongens, 20% van de meisjes). De moslimleiders verboden hun gelovigen om naar de westerse scholen te gaan. Alleen rijke Indonesiërs konden het zich permitteren dit verbod te negeren. Ook de splitsing tussen godsdienst en overheid, met een onafhankelijke rechtspraak was een doorn in het oog van die moslimleiders. Sukarno die deze Nederlandse lijn vasthield heeft dan ook veel te stellen gehad met de moslimleiders.

1941

De eerste Rooms Katholieke inheemse bisschop werd gewijd. De missie had het meest succes op de Kleine Soenda eilanden, Kei-eilanden en de Minahassa. De zending had het meest succes in de Bataklanden, Nias Molukken, Toradja, de Sangi-eilanden en de Minahassa. Zij was sinds 1808 toegelaten tot Indië.

Sukarno, Indonesië’s eerste president, zei ook:

Ik strijd niet tegen de Hollanders, maar tegen de Nederlandse regering.

Sukarno nam ook de Nederlandse bestuursstijl over. Voor het onderwijs gaf hij de Nederlandse missie en zending opdracht en geld om een goed onderwijs systeem op poten te zetten. Toen Nederland Japan weer als vriendschappelijke natie erkende en contact toestond met het Japanse hof, maar weigerde om Sukarno in Nederland te ontvangen als bevriend staatshoofd verbrak hij alle banden met Nederlanders en startte hij een demagogische haatcampagne tegen Nederland. Sukarno vervreemdde de andere revolutionairen van zich of zette ze gevangen, of liet ze sterven (zoals: Tan Malakka, Amir, Sjarifudin, Hatta, Sjahrir, Roem, Natsir, Mochtar Lubis).

“Nederlands-Indië had de grootste hospitalen, de gunstigste woning-toestanden, de beste sociale en hygiënische voorzieningen van alle koloniën. Haar fabrieken en entrepôts waren moderner dan die der Verenigde Staten. Schitterende wegen werden aangelegd, reusachtige havenwerken uitgevoerd. Dat alles maakte den minsten Javaan tot een welvarenden kleinen burger, tevreden met zijn lot.”

1934

Franse ambassadeur te Batavia aan zijn regering. Hierbij moet bedacht worden dat de materiële welvaart der bevolking op Sumatra, Borneo en Celebes, zeker het vier- à vijfvoudige bedroeg van die op Java.

Auteur: Jan Willem Hoegen

Literatuurverantwoording

  • Australische TV-documentaire   Man on the Rim, 1993
  • B. Alkema  Ons Insulinde, 1916
  • H.C. Beynon  Verboden voor honden en inlanders,1995
  • T.J. Bezemer   Door Nederlandsch Oost-Indië, 1906
  • Th.P. Bloemberger  De communistische beweging in Nederlandsch Indië, 1935
  • J. Breman  Koelies, planters en koloniale politiek, 1992
  • A.D. van Bure    ScheleGeschiedenis Oost- en West Indische bezittingen, 1892
  • W.Ph. Coolhaas e.a.  Onder Palmen en Waringins, 1945
  • B. Dahm  Soekarno, 1964
  • J.A.A. van Doorn   De laatste eeuw van Indië, 1994
  • P.J. Drooglever  Nederlandse Koloniale Geschiedenis 1590-1975, Haarlem, 1982
  • C. Fasseur   De Indologen, 1993
  • J.S. Furnivall   Netherland India, 1939
  • F.S. Gaastra   De geschiedenis van de VOC, 1991
  • G. Gonggrijp   Schets eener economische geschiedenis van Nederlandsch-Indië, 1938
  • J. van Goor  De Nederlandse koloniën, 1994
  • J. Haafner   Verhandelingen over het nut der zendelingen en zendelingsgenootschappen, 1805
  • W.H. van Helsdingen en H. Hoogenberk   Daar werd wat groots verricht, 1941
  • E.M. Jacobs  Varen om papier en thee, 1991
  • G. Kamerling   Onze Oost, 1927
  • A.D.A. de Kat Angelino   Staatkundig beleid en bestuurszorg in Nederlansch Indië, 1929-1930
  • J.C. Lamster   The East Indies, 1929
  • M. Lubis   Het land onder de regenboog, 1979
  • J. Olivier   Land- en Zeetogten in Nederlands Indië, 1827
  • G. Pakpahan  1261 hari dibawah sinar Matahari Terbit, 1947
  • J. Pluvier   Indonesië, kolonialisme, onafhankelijkheid en neo-kolonialisme, SUN Nijmegen, 1978
  • J. Poortman, W. Preger   Dutch Administration in the Netherlands Indies, 1944
  • T.S. Raffles   History of Java, 1817
  • Rijklof van Goens  Javaanse Reijse, Terra Incognita, 1995
  • Sjahrazad (S. Sjahrir)   Indonesische overpeinzingen, 1945
  • Stabelanno.    31 – augustus 1989
  • F.W. Stapel e.a.Indië, 1943
  • D.G. Stibbe (red.)   Nederlands Indië, 1929
  • A. Stokram   De ongelukkige reis van de Arnhem, Terra Incognita, 1991
  • The Times  Atlas of World History, 1989
  • P.A. Toer  Aarde der mensen, 1980
  • idem   Het glazen huis, 1980
  • B.H.M. Vlekke  Nusantara, 1943
  • G. de Vries  Pang Paneu, z.j.
  • W.F. Wertheim  Indonesië van vorstenrijk tot neo-kolonie, 1978
  • H.L. Zwitser en C.A. Heshusius   K.N.I.L. 1830-1950, 1986