Terminologie
Fascisme
Fascisme, het Latijnse fasces betekent staatsmacht.
B. Mussolini richt in maart 1919 een fascistische organisatie op die op 29 oktober 1922 de macht verkrijgt in Italië.
Het wordt gezien als een autoritair conservatisme met als kenmerken: dictatuur van één partij, extreem nationalisme en corporatisme.
De staat is een organische eenheid, waarin iedereen de hem toekomende plaats inneemt en waarbij alle handelingen van de burgers erop gericht zijn om de door de leider gestelde doeleinden en gehuldigde opvattingen te realiseren.
Leer van de totale staat dat wil zeggen de staat die het leven van zijn burgers volledig in dienst stelt van de staat.
Men is voor nationale eenheid onder leiding van een elite, waarbij een hoger geplaatste altijd gelijk heeft.
De staat moet strak hiërarchisch georganiseerd worden met éénhoofdige leiding, met tot de massa sprekende symbolieken.
Een onderscheid tussen privé-leven en staatsbelang is er niet.
Er is een overwaardering van gevoel en intuïtie, met positieve waardering van geweld en oorlog.
De economische politiek is gericht op autarkie, dus geen import en export maar zelfvoorziening.
Het fascisme zoekt zijn aanhang onder de middenstand.
De politieke groepering is tegen het “platte materialisme” en tegen alle emancipatorische strevingen zoals, democratie, socialisme, pacifisme en dekolonisatie.
In een poging het oude Romeinse Rijk te doen herleven bezette Italië in 1922 Libië en in 1935 Ethiopië.
Als fascistische regimes beschouwt men ook het toenmalige regime onder Franco in Spanje, onder Salazar in Portugal en onder Pinochet in Chili.
Nationaal-socialimse
Het Nationaal-socialisme werd in januari 1919 als beweging in Duitsland opgericht. In juli 1921 trad Adolf Hitler toe, die de beweging de naam Nationaal Socialistische Duitse Arbeiders Partij (NSDAP) gaf en op 30 januari 1933 in Duitsland aan de macht kwam.
Het NSDAP vond zijn kiezers onder de mensen die gefrustreerd waren over de verloren Eerste Wereldoorlog en het Vredesverdrag van Versailles.
De NSDAP wordt gezien als een fascistische partij, de partij is echter niet conservatief maar progressief, want het streeft een ideale maatschappijvorm na.
Het volk wordt gezien als een op banden des bloeds gebaseerde mythische éénheid, onverbrekelijk verbonden met het land.
Het nationaal-socialisme maakt een onderscheid tussen hogere en lagere rassen, waarbij het Arische ras (voorhistorische Indo-europese Indiërs en Perzen) als het enige cultuurscheppende wordt beschouwd.
De historische zending van Duitsland was het dit ras tot overheersing te brengen. Daaruit volgde een rassenstrijd tussen Üebermenschen en Untermenschen, tussen Ariërs en niet-Ariërs, waarvan het “Joodse ras” de laagste vertegenwoordiger was. De Slavische volken waren horigen van de Germaanse “Herrenrasse”. Voor het zuiver houden van het ras was het noodzakelijk om mensen met erfelijke gebreken, zoals geestelijk gestoorden en homoseksuelen, te doden. Daarnaast moest het volk gezuiverd worden van vreemde volksgroepen.
Men streefde naar de vorming van een Grootduits Rijk dat alle volksduitsers in één gebied zou verenigen en dat aan het superieure Arische ras de nodige levensruimte (Lebensraum) zou bieden, om zijn economische en politieke doelstellingen te verwezenlijken.
Men stond staatsinvloed op het gehele economische en maatschappelijke leven voor, waarbij de richting van productie en besteding van de winst door de politiek werden bepaald.
Men stond een hiërarchische ordening voor met een éénhoofdig leiderschap van waaruit de lagere besturen werden benoemd.
Politieke tegenstanders werden in concentratiekampen opgesloten. Wetten werden door de “Fuhrer” uitgevaardigd en besluiten werden door volksstemmingen bekrachtigd.
De partij had een agressief anti karakter.
Men was tegen communisme, internationaal-socialisme, liberalisme en parlementaire democratie.
Kolonialisme
Een kolonie is een volksplanting.
In ruime zin verstaan we eronder een vestiging van burgers van een staat op een buiten hun vaderland, meestal overzee, gelegen gebied dat langs gewelddadige of vreedzame weg in bezit is genomen.
Als belangrijkste drijfveer voor kolonisatie denkt men aan onderlinge naijver bij de aristocratische elite. Die had de behoefte om iets bijzonders te bezitten en dit aan anderen te laten zien, daarom wilden zij vreemde goederen verwerven. Daarmee kon je pronken, je onderscheiden status afdwingen.
Het zal een krijgerselite geweest zijn die zijn best deed om zich nadrukkelijk te manifesteren en roem te verwerven. Hierbij past ook het avontuur van kolonisatie. Dat betekent verre reizen maken en een onbekend gebied veroveren. Daarmee kon een krijger zich onderscheiden en eeuwige roem verwerven.
Een andere drijfveer was waarschijnlijk dat de levensomstandigheden in het oorspronkelijke gebied minder werden door bijvoorbeeld langdurige droogte of koude. Dat deed dan de avonturiers onder de bevolking besluiten om weg te trekken. Indien men dan kontakten bleef onderhouden met het moederland kan men van kolonisatie spreken.
Het beroemdste voorbeeld uit de oudheid is de Fenicische kolonie Carthago.
Het uitbreiden van het rijk door het verleggen van de grenzen noemt men imperialisme. Voorbeelden zijn het Chinese Rijk, het Romeinse Rijk, het Moorse Rijk, het Osmaanse Rijk en het Russische Rijk.
In de 16de eeuw vestigden Portugal en Spanje overzee handelsposten waar vervolgens de missionarissen trachtten het gebied te kerstenen. De bekeerde inheemse bevolking noemde men vervolgens ook Portugees of Spaans. Die overzeese nederzettingen ging men ook kolonie noemen terwijl er vaak geen sprake was van een volksplanting.
In het spraakgebruik ging men in West Europa vervolgens overzeese vestigingen waar een land macht uitoefende koloniën noemen.
De Vereenigde Oost-Indische Compagnie had vele factorijen en één kolonie, te weten de Kaapprovincie.
De West-Indische Compagnie had drie koloniën, te weten Nieuw-Amsterdam (New York), Curaçao en Guyana (Suriname).
Auteur:Jan Willem Hoegen
Literatuurverantwoording
- Larousse,
- Winkler Prins,
- J.P. Crielaard, The Euboeans Overseas, 1996