Vandaag herdenken wij.
Allereerst wil ik stil staan bij al diegenen die de oorlog niet overleefd hebben door ziekte en uitputting en zij die zijn overleden door het geweld van de Bersiap-periode vlak nadat de poorten van de interneringskampen open gingen. Het geweld kwam van de Indonesische jongeren die bang waren dat de door Soekarno uitgeroepen onafhankelijkheid gevaar liep. Zij keerden zich tegen de Europeanen en iedereen die sympathiseerde met Nederland.
Ronald WongIk wil ook diegenen eren en gedenken die zich hebben ingezet om ons te beschermen tegen die agressie toen de poorten open gingen. Het waren mensen uit alle rassen en ook Japanners, die hun leven daarbij inzetten.
We vieren vandaag de bevrijding. Dat klinkt simpel: het ene moment is het oorlog en het volgende moment ben je vrij. De werkelijkheid is weerbarstiger. Dit is mijn verhaal.
Mij naam is Ronald Wong, roepnaam Ron
Ik ben geboren op de dag dat de vulkaan Merapi, bij Djokja, uitbarstte, dat brengt geluk zeggen de Indonesiërs. Toen mijn vader in de stad aangifte ging doen werd hij vergezeld door zijn collega George Popping. “Vernoem de jongen naar mij, daar krijgt hij geen spijt van.” zei hij. Dus heet ik Ronald George Wong.
In augustus 1945 ben ik 14 jaar oud. Ik zit gevangen in het mannenkamp tevens jongenskamp Ambarawa 7 in Midden-Java. Vijf kilometer verderop zitten mijn moeder en 3-jarig zusje in het vrouwenkamp Banjoe Biroe 11. Mijn vader is in1942 opgeroepen voor het KNIL en is krijgsgevangen genomen.
Het leven in het kamp is vol beperkingen. Geen vrijheid. Weinig ruimte: ons kamp, het vrouwenkamp waar het begon, groeide van 450 bewoners naar 2600 aan het eind van de oorlog. Daardoor pasten onze meegebrachte bedden niet meer en zijn vervangen door rijen slaapbanken. Per persoon een woon/slaapplek van 45 cm breed. Probeert u vanavond maar eens een eenpersoonsmatras van 90 cm te delen met een ander. En dan hebben we het nog niet over de wandluizen. En over het jongenskamp waar we stapelbedden van drie hoog hebben.
In het begin van de kamptijd was het eten dat uit de centrale keuken kwam zo overvloedig dat er veel van in de afvalbakken terecht kwam. Schoonmakers van buiten het kamp, gevangenen uit de gevangenis aan de overkant, storten zich ’s ochtends meteen als hongerige wolven op de etensresten, die ze met hun handen naar binnen schrokten. Dat tafereel had ik nooit eerder gezien en ik keek er met afschuw naar, niet beseffend dat ik dat in de toekomst ook zou doen. Maar toen werd er geen eten meer weggegooid! Gebrek aan eten: In het begin waren de maaltijden nog ruim maar het volume en de kwaliteit werden steeds minder. Van rijst- en maïs pap naar een soort kale tapiocastijfsel. Van een ruime hoeveelheid rijst naar een halve kokosdop met een kuiltje. Vlees is er bijna niet meer, met veel geluk heb je een klein stukje in de jus. Groente bestaat steeds vaker gewoon uit boombladeren. Fruit is er alleen voor de zieken. In het jongenskamp proberen we langer met ons eten te doen door ons bestek aan te passen. Geen eetlepel maar een theelepel. Geen vork maar een speld om mee te eten. Ook water wordt schaars. De kamp-jap draait af en toe de kraan dicht en de waterdruk is toch al laag.
En dan is er het gebrek aan informatie. Onzekerheid over mijn vader, leeft hij nog wel? Hoe gaat het met mijn moeder en zusje? Komen de kaarten met de verplichte zinnen Maleis wel aan? Hoe lang duurt de oorlog nog?
Steeds meer mensen gaan dood. Vooral oude mannen maar ook een enkele jongere. Ik, ik ben bang dat het mij ook zal overkomen.
Dan is daar het keerpunt. Op 6 augustus valt de atoombom op Hiroshima, op 9 augustus volgt Nagasaki. Op 15 augustus capituleert de keizer van Japan. Op 17 augustus roept Soekarno de onafhankelijkheid uit van Indonesië. Van deze feiten hadden wij geen weet.
Pas op 23 augustus wordt het kampgerucht vrijheid werkelijkheid en gaan de poorten open. Het is chaos. Ik besluit mijn moeder en zusje op te zoeken maar wordt gelukkig tegengehouden door een kampgenoot: zij zijn al naar mij onderweg, want mijn moeder had het plan opgevat om met de trein naar huis te gaan, naar Djokja dus. Samen gaan we naar het station waar het vol staat met mensen die met de trein weg willen. Maar de treinen rijden niet. Wat nu, weer terug het kamp in? Opeens komt er uit de wachtende massa een Indonesiër naar mijn moeder: of we hem maar willen volgen naar zijn baas, bakker Bie Sing Ho, die het brood bakte voor de kampen. Hij had haar herkend als de verpleegster die vanuit het kamp patiënten naar het ziekenhuis in Ambarawa mocht brengen en van de gelegenheid gebruik maakte om via hem boodschappen te doen voor de andere vrouwen in kamp II. “Haal op die zuster”, had de bakker gezegd. We worden vorstelijk ontvangen: een mooie logeerkamer, echte bedden, een mandikamer en lekker eten. De bakker heeft ook een eetwinkel waar hij biefstukken verkoopt aan de vrijgekomen kampmensen. Alleen vond mijn moeder dat hij ze te gaar bakte; het moesten Hollandse biefstukken zijn. Als wederdienst bakte mijn moeder een paar weken biefstukken, op de Hollandse manier. Tot grote tevredenheid van de klanten en de bakker. Het Rode Kruis hoort via ‘kabar angin’, het geruchtencircuit, dat Jeanne Wong biefstukken staat te bakken bij de Chinees. Ze komen kijken en zorgen dat we per trein terug komen in Djokja. Terug naar de vooroorlogse woonplek op de onderneming gaat niet, want daar willen ze geen Hollanders meer zien terugkeren. De tijden zijn veranderd, dus andere verhoudingen.
Tijdens de Bersiapperiode logeren we onder andere bij vooroorlogse kennissen in een garage. Het duurt nog zeven maanden en een verblijf in een Indonesisch beschermingskamp voor dat we in juni 1946 in Batavia echt vrij zijn en worden herenigd met mijn vader, die gevangen heeft gezeten in Fukuoka, Japan.
Terugkomend op mijn naamgeving: Mijn vader dacht aan een erfenis. Maar ik ben er van overtuigd dat George over mij waakt. Door hem overleef ik het kamp, vindt mijn moeder mij op tijd, vangt de Chinese bakker ons op en vindt het Rode Kruis ons. Door George zijn we nauwelijks geraakt door de Bersiap en wordt ons gezin herenigd. Het is niet de erfenis die mijn vader in gedachten had, maar voor mij is George van grote waarde, tot op de dag van vandaag.
Beleving van Vrijheid
Het scherpst is de beleving van de eerste dag ‘Vrij zijn’:
De poort uit en vrij lopen, de hartelijke ontvangst door de bakker, de slaapruimte met echte bedden en je heerlijk kunnen baden met ruim water dat over je heen kon gutsen zonder dat je van ver water hoefde te halen! En dan nog het heerlijke eten.
Maar de grootste waarde is die van de vrijheid. Het maakt dat ik geniet van genoeg te kunnen eten, kunnen doen wat ik leuk vind en gaan en staan waar ik wil. Omdat je vrijheid pas echt waardeert als je het hebt gemist.
Geniet van uw vrijheid!